Door een tiental leden uit de Christelijke Gereformeerde Kerken, de Hersteld Hervormde Kerk, Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk Nederland is een handreiking opgesteld en verspreid, met de bedoeling dat de daarin opgenomen verklaring op zondag 15 november 2020 in de kerken wordt voorgelezen en dat het aangereikte gebed wordt gebeden. De verklaring is een schuldbelijdenis over de nalatigheid van de kerken voor, tijdens en in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog tegenover de Joden. De datum is gekozen naar aanleiding van de Kristalnacht in november 1938, toen in Duitsland vele synagogen in brand zijn gestoken en Joden afgetuigd.
De oproep en de inhoud vervullen mij met gemengde gevoelens. Laat ik voorop stellen dat schaamte mij vervult als ik erover nadenk dat het Nederlandse volk het allemaal heeft laten gebeuren dat (vooral) Joden uit hun huizen werden gesleurd en meegevoerd naar opvangkampen en concentratiekampen. Dit alleen al was een grove schending van de menselijke integriteit, ook al was niet meteen voor iedereen duidelijk waar dit op uit zou lopen. Blijf van hun privéleven en-spullen af!
In lijn hiermee: ik verwerp de gedachte van collectieve schuld niet. Een gemeenschap kan schuld dragen voor wat zij heeft gedaan of nagelaten. Deel uitmaken van die gemeenschap, ook al is dat uitgestrekt in de tijd, doet je delen in die gemeenschappelijke schuld. Het is ook goed dat wij ons daar rekenschap van geven.
En toch ben ik bij deze oproep niet ‘om’. Als een herhaald refrein klinkt het: ‘We zijn nalatig geweest’. Bij mij kwam de vraag op: wie zijn die ‘we’? Collectieve schaamte en schuld vragen wel om een collectief dat zich uitspreekt. Hier zijn het tien individuele personen die plaatselijke kerken oproepen. Maar de schuldbelijdenis is zo breed dat die ook om een brede vertegenwoordiging vraagt. Die ontbreekt. Hier zouden kerkelijke vergaderingen het voortouw moeten nemen. Nu klinkt het mij allemaal wat te vrijblijvend in de oren.
Een vraag kwam bij me op. Bij de nalatigheden wordt consequent gesproken van ‘we’ die nalatig zijn geweest, maar de kerkelijke voorbeelden van dapper verzet tegen de Jodenvervolging worden toegeschreven aan ‘hen uit ons midden die wel…’ Er staat niet iets in de geest van: ‘We’ hebben de moed getoond. Waarom delen we wel collectief in de schuld over de nalatigheden, maar niet collectief in de lof voor de getoonde moed?
Daar komt nog bij: zijn wij wel in de positie om huisvaders die Joodse onderduikers hebben geweigerd, nalatig te noemen? Zij hebben dat bijvoorbeeld gedaan om hun vrouw en kinderen niet in gevaar te brengen.
Moeten wij schuld belijden over het feit dat toen de meerderheid niet boven de middelmaat uitstak? Hoe middelmatig zijn wij zelf? Hoeveel laten wij zelf over onze kant gaan? Hoeveel kerken hebben onderdak geboden aan uitgeprocedeerde asielzoekers? Liggen we wakker van de kerkelijke verdeeldheid, die toch een klap in het gezicht is van onze Heer en ons Hoofd? Blijven we opkomen voor het ongeboren mensenleven? Voeren wij actie voor een ruimer asielbeleid voor vluchtelingenkinderen op Lesbos? Stellen we ons vierkant op tegen de aanslagen op het milieu? Dat zijn de dingen die onszelf in ons gedrag raken. Een selectieve schuldbelijdenis schiet tekort. We komen er te gemakkelijk van af.
Ik steek nog wat dieper af. Er wordt ingezoomd op onze nalatigheid tegenover de Joden. Ergens wordt nog wel genoemd: ‘en anderen’. Waarom worden zij niet bij name genoemd: Romazigeuners, homoseksuelen? Is de nalatigheid ten aanzien van hen minder erg? Ten aanzien van de Joodse gemeenschap wordt gezegd: ‘We erkennen dat onze nalatigheid het volk betrof waaraan een blijvende bijzondere positie is toevertrouwd in de geschiedenis van Gods heil.’ Het lijkt bijna of dat het kwaad van de nalatigheid nog groter maakt. Omgekeerd: het lijkt bijna alsof dat het kwaad van de slachting onder zigeuners en homo’s – niet behorend tot dat volk – kleiner maakt. De massavernietiging van mensen is echter zo’n fundamentele schending van de humaniteit dat ze alleen daarom al manifestatie van het absolute kwaad is. Iedere toegevoegde overweging lijkt aan deze absolute ernst afbreuk te doen.
Nu snap ik wel waarom de opstellers zich tot Israël hebben willen beperken. Men wilde zich concentreren op de delicate verhouding van kerk en Israël en werken aan verbetering daarvan. Oude schuld moet worden erkend en vergeven.
Maar daarvoor mis ik de context. Die zou moeten bestaan in een ontmoeting met vertegenwoordigers van het Joodse volk. Schuld belijd je niet alleen aan God maar ook aan degene die door jou benadeeld is. Die gerichtheid ontbreekt. Daardoor is het een algemene schuldbelijdenis geworden zonder adres. Dat versterkt het gevoel van vrijblijvendheid.
Voel ik me prettig bij deze evaluatie? Nee. Door de betrokkenen zijn indringende overwegingen naar voren gebracht. Die verdienen serieuze verwerking, en dat zou door de door mij geleverde kritiek kunnen ondersneeuwen. Maar voor mijn gevoel is dit voorstel niet rijp.