Hoe heeft het kunnen gebeuren dat op zo grote schaal, wereldwijd, jongetjes op internaten seksueel zijn misbruikt door rooms-katholieke geestelijken? En dat dat niet is gebeurd na de seksuele revolutie die eind jaren ’60 begon, maar daarvóór? Men zou wellicht zich enige voorstelling kunnen maken van de spanning waarin celibatair levenden terechtkomen in een wereld waarin vrije seks steeds meer als het ultieme geluk wordt aangeprezen en aangeboden. Maar nee, de katjes werden in het donker geknepen vóórdat seksualiteit werd verzelfstandigd als genotsartikel.
Twee vragen houden ons in deze affaire bezig, en deze vragen hangen met elkaar samen. De eerste luidt hoe deze misstand zo wijd om zich heen heeft kunnen grijpen, dat zovelen er het slachtoffer van geworden zijn en dat er dus ook zo veel gewijde daders zijn. De tweede vraag is, hoe het bestaat dat er zo lang over gezwegen is, hoewel er wel iets over bekend is geweest, en dat nog steeds niet volledig opening van zaken wordt gegeven.
De samenhang tussen deze vragen mag duidelijk zijn. Door het zwijgen kon het kwaad voortwoekeren. Er was kennelijk geen werkend controlesysteem, geen zelfreinigend vermogen, dat aan het misbruik een halt kon toeroepen.
In het ND van 27 maart zijn twee onderling verschillende analyses gegeven die beide het afschuwelijke fenomeen proberen te verklaren. Allereerst is daar de column van dr. Bas Plaisier, de voormalige algemeen secretaris van de PKN. Hij wijst naar het heiligheidsidee van de Rooms-Katholieke Kerk. Daardoor kon en wilde zij de schandelijke werkelijkheid en de zwakke punten in haar kerk-zijn niet zien. Zij heeft zichzelf en haar leersysteem zo opgeblazen, dat zij de zondige werkelijkheid uit het oog verloor.
Ik vind het een beetje riskant om als protestant zo de zelfgenoegzaamheid van het rooms-katholieke kerksysteem als grote boosdoener aan te wijzen. Je roept dan de schijn op dat je deze ontreddering aangrijpt om een grief die je toch al tegen je grote broer of zus had even extra stevig aan te zetten. Ik ben ook niet overtuigd dat het zo zit. Er is binnen de Rooms-Katholieke Kerk veel oprecht besef van heiligheid. Dat de zelfkritiek daarbij in het gedrang komt, is voor mij beslist geen uitgemaakte zaak.
In dezelfde editie wordt er nog een verklaring gegeven: het bestaan van taboes. Iedere tijd heeft zijn eigen taboes. Als in een latere tijd een taboe is doorbroken, is de beoordeling van het verleden meestal onbillijk, omdat geen rekening wordt gehouden met de kracht van het toenmalige taboe. In deze kwestie zou het om het taboe gaan om een geestelijke publiekelijk te bekritiseren en te beschuldigen. Als je daar al het lef toe had, deed je het niet omdat anderen je niet zouden geloven en je zouden aanklagen voor laster.
Ook deze verklaring heeft haar beperking. Immers, rommelen met kinderen was toch ook taboe? En toch is dat op grote schaal gebeurd. Laat het waar zijn dat er één taboe was dat de woekering van dit kwaad begunstigde, dan was er toch een ander taboe dat het had moeten tegenwerken. Toch is dat niet gebeurd.
Het lijkt me dat we in een andere richting moeten zoeken. Een combinatie van drie factoren is naar mijn indruk het meest waarschijnlijk. In de eerste plaats de onderdrukking en verdringing van de seksualiteit waartoe het verplichte celibaat bij velen kennelijk heeft geleid, in de tweede plaats de gesloten gemeenschap van de internaten, en in de derde plaats de neiging binnen elke organisatie de schade te beperken door de misstand te bagatelliseren en zeker niet aan de grote klok te hangen.
Het laatste zijn we bezig na veel schade en schande af te leren, het tweede is al geen veel voorkomende praktijk meer en moet dat ook maar niet opnieuw worden, het eerste zou een ernstig punt van heroverweging moeten vormen binnen de Rooms-Katholieke Kerk.