Dit is de titel van het inmiddels verfilmde boek van Annejet van der Zijl, waarin zij de geschiedenis vertelt van twee veelbewogen levens uit de eerste helft van de 20e eeuw, uit wier verbintenis een jongetje geboren werd dat van zijn moeder de bijnaam ‘Sonny Boy’ kreeg. Het waargebeurde verhaal is aangrijpend en zet mij aan het denken.
Het is aangrijpend omdat de hoofdpersoon zo authentiek is, zo compromisloos haar eigen weg gaat. Daarmee haalt ze heel veel overhoop dat zich ook tegen haar keert. Tegelijk wint ze de sympathie van de lezer, zoals ze dat tijdens haar leven ongetwijfeld heeft gedaan bij de mensen die haar beter leerden kennen. Wat kan een mens veel verliezen en winnen en weer verliezen. Wat is dat deels het gevolg van bedenkelijke keuzes en karaktereigenschappen, en deels van respectabele keuzes en krachtige karaktertrekken. Waar heb ik het over?
Rika trotseert de afkeuring van haar rooms-katholieke ouders en trouwt met een protestantse jongen op wie ze stapel verliefd is. Maar als hij voor zijn werk overgeplaatst wordt naar het eiland Goeree-Overflakkee, wordt de dorpse beslotenheid en eilandmentaliteit haar zo benauwd, dat ze wegvlucht en niet meer terugkeert. Zij volhardt in die keuze ten koste van haar kinderen die aan hun vader worden toegewezen. In Den Haag voelt ze zich aangetrokken tot een veel jongere zwarte kostganger uit Suriname, Wandemar, die in Nederland is gekomen om daar te studeren. Ze krijgen een kind en oogsten alom afkeuring: een ontrouwe echtgenote, een buitenechtelijk kind, en dan nog van een jonge neger die alleen al om zijn huidskleur veel bekijks trok. Na een periode van bittere armoede weet Rika zich op te werken tot eigenaar en beheerder van een eigen pension in het vooroorlogse Scheveningen. In de oorlog ligt Scheveningen echter in de Duitse verdedigingslinie. Het toerisme is voorbij. Maar in hun nieuwe toegewezen woning ontvangen ze andere gasten: onderduikers vinden daar een tijdelijk onderdak, in afwachting van een definitieve schuilplaats. Ze worden verraden en verdwijnen in concentratiekampen. Hun toestand is daar niet hopeloos. Hoe het afloopt zal ik voor de onwetende bloglezer niet onthullen.
Het verhaal zet mij ook aan het denken. De vraag kwam bij mij boven: in hoeverre maakt en christelijke levensoriëntatie nu werkelijk het verschil? Rika is rooms-katholiek opgevoed maar doet alles wat God en de kerk verboden hebben: breken met haar ouders, haar man verlaten, in concubinaat leven met een veel jongere vrijgezel. Toch is zij een innemende vrouw met een heldere indringende oogopslag, vastberaden, ondernemend, zorgzaam, warm, gastvrij en oprecht, en ze maakt geen onderscheid tussen mensen. Speelt het geloof voor haar rol? Jazeker, op een gegeven moment wordt ze zich bewust van wat ze haar kinderen heeft aangedaan en belijdt ze haar schuld aan God. In de beproevingen is haar geloof in God voor haar een houvast. Maar ze legt ook tarotkaarten en voorspelt de toekomst. Waldemar moet niet zo veel van het geloof hebben, maar is een toonbeeld van trouw en bescheidenheid. Rika’s eerste echtgenoot is met zijn protestantste rigiditeit niet bepaald een toonbeeld van christelijke vergevingsgezindheid. Even verder terug in de geschiedenis: het waren Zeeuwse slavenhandelaren die voor duizenden zwarte arbeidskrachten hadden gezorgd op de plantages waar de klimatologische en sociale omstandigheden erbarmelijk waren. En zolang de slavernij niet was afgeschaft (1863), was het voor slaven verboden te trouwen, en missionarissen werden niet toegelaten, ‘ze zouden de negers eens op de gedachte kunnen brengen dat ook zij kinderen Gods waren’ (p.31). Hoe cynisch is dat. Wat was hier merkbaar van het christelijke Nederland?
Een prachtig getuigenis wordt gegeven van verzetsleider Kees Chardon uit Delft, een jonge protestantse advocaat met een rotsvast vertrouwen op God, die de jaren in de kampen niet heeft overleefd. Een Franse overlevende sprak van zijn zachtmoedigheid te midden van de hardvochtige kamprealiteit en schreef: ‘Hij wist door de waardigheid die hij handhaafde en die uniek was weerstand te bieden aan de grootste schurk. Hij dwong respect af, en men kon hem niet bang maken. Hij heeft zijn leven gegeven om zijn menszijn niet te verliezen, zonder welke concessie dan ook.’ Is dit nu dankzij zijn geloof of zijn karakter? Als ik naar mezelf kijk, zie ik iemand die zo maar agressief kan worden en zich gemakkelijk laat intimideren, ook al beschouw ik mezelf als gelovige.
Al die mensenlevens, dielotgevallen en karaktereigenschappen, en de grote geschiedenisverhalen zowel van ons koloniale verleden als van de Duitse bezetting, brengen mij op de gedachte: wat is de invloed van het christendom, de invloed van Woord en Geest, mager geweest. Wat leert deze spiegel ons over onze eigen tijd en onze eigen levenshouding? Laten we bescheidenheid en eenvoud aan elkaar paren, ophouden met het veroordelen van anderen, nederig wandelen met onze God en barmhartigheid bewijzen aan wie liefde nodig heeft. In de liefde is geen vrees.