Het kan de aandachtige Bijbellezer niet ontgaan: in Handelingen 9:7 en 22:9 wordt een verschillende weergave gegeven van Paulus’ Damascus-ervaring. In 9:7 staat dat Paulus’ metgezellen wel de stem of het geluid hoorden maar niemand zagen, maar in 22:9 daarentegen dat zij wel het licht zagen maar niet de stem hoorden van Hem die met Paulus sprak. Hier is sprake van een tegenstrijdigheid in de Bijbel, zegt Adrian Verbree in het ND van 6 augustus 2011. Nee, antwoordt Gerard Kramer op 10 augustus, die tegenstrijdigheid is slechts schijn.
Over deze reactie wil ik het hebben, zowel over het ‘hoe’ als het ‘wat’. Kramer begint zijn bijdrage met: ‘Inmiddels begin ik medelijden te krijgen met Adrian Verbree. Het is toch frustrerend als je meent alweer een tegenstrijdigheid of fout in de Bijbel te hebben gevonden, die er vervolgens helemaal niet blijkt te zijn!’
Dit is een neerbuigende manier van spreken, waarbij de opponent meewarig wordt weggezet als iemand die tegen windmolens vecht. Uit eigen ervaring weet ik dat dit de meest grievende manier is waarop je in een discussie bejegend kunt worden. Het is een spelen op de man dat onder christenen niet voor zou moeten komen. Laat de redactie van de krant zich bezinnen op de ruimte die zij hiervoor geeft.
Dat over het ‘hoe’. Dan nu het ‘wat’. Kramer betoogt dat het feit dat de metgezellen niemand zagen (9:7) niet uitsluit dat zij iets zagen, namelijk licht (22:9). Wat betreft het horen ligt het wat moeilijker. Kramer komt er alleen vragenderwijs uit. In 9:7 horen de metgezellen een stem of geluid, in 22:9 horen zij geen stem. Kan het niet zo zijn dat zij wel een geluid hebben gehoord maar daarin niet een verstaanbare stem hebben herkend? Hij verwijst daarvoor naar Johannes 12:28-29. De stem uit de hemel die over Jezus spreekt wordt door de omstanders als een donderslag gehoord.
Deze uitleg is een typische harmonisatiepoging die even geforceerd is als ongeloofwaardig. In Handelingen 9:7 en 22:9 is het beide keren de foonè die genoemd wordt. De ene keer wordt die volgens het verslag wel gehoord, de andere keer niet. De tegenstelling is in beide teksten die tussen zien en horen: bij de metgezellen gebeurt het ene wel, het andere niet. En in beide teksten is wat wel en niet gebeurt precies omgekeerd. We kunnen er niet omheen: het ene bericht is niet in overeenstemming met het andere. De poverheid van Kramers argumentatie valt door de mand.
En dan nog iets dat meer te maken heeft met het ‘hoe’ dan met het ‘wat’. Kramer schrijft over Verbree: ‘Als ik hem was, zou ik heel snel stoppen met dit weinig opbouwende ’thema’. Het is mij in ieder geval onduidelijk wat hij ermee wil bereiken of wie hij hiermee wil dienen.’ Hier wordt een retorisch trucje uitgehaald waarin de opponent belast wordt met eigen onbegrip. ‘Het is mij in ieder geval onduidelijk’ zegt iets over de spreker, maar hij keert het om en brengt het ten laste van de ander. Dat het jóu niet duidelijk is, wil nog niet zeggen dat het dús nutteloos is. Ik zou zeggen: houd het dicht bij jezelf. Als iets je niet duidelijk is, vraag dan aan de ander of die het je duidelijk maakt.
Laat ik meteen maar een poging doen Kramer uit te leggen wat het belang is van zulke waarnemingen waarover Verbree bericht. zij helpen ons namelijk de Bijbel zo te lezen dat wij hem recht doen; niet hem belasten met de eis van letterlijke foutloosheid, want die leidt maar tot gewrongen uitleg en blijft de twijfel voeden of de Bijbel wel echt betrouwbaar is. Daartegenover worden wij geroepen en geholpen dit boek zo verstaan dat zijn boodschap zo helder mogelijk doorkomt.
Overigens heb ik het genoemde voorbeeld van tegenstrijdigheden in de Bijbel nooit sterk genoeg gevonden om aanhangers van een foutloze Bijbel van hun ongelijk te overtuigen. Immers, het kan toch zijn dat Paulus in Handelingen 22 in de onstuimigheid van het moment de dingen net even anders heeft weergegeven dan ze in werkelijkheid zijn gebeurd en in Handelingen 9 beschreven. Dan kan Handelingen 22:9 een exacte weergave zijn van wat er op dat moment is gezegd. Ook aanhangers van een foutloze Bijbel zijn niet van mening dat Paulus en andere Bijbelse personen buiten de totstandkoming van de Bijbel zich nooit hebben vergist.