Na de klap die de theologische faculteit van de VU in 1999 kreeg te incasseren, dat ze geen predikantsopleiding voor de Protestense kerk kon verzorgen, heeft deze instelling een gouden greep gedaan in de strijd om het voortbestaan.
Ze heeft naast de opleiding theologie een afstudeerrichting voor religie en levensovertuiging gecreëerd en een veelheid aan bijzondere kerkelijke en godsdienstige opleidingen binnengehaald: de seminaries van de Unie van Baptisten en de doopsgezinden, de opleiding van de Verenigde Pinkster- en Evangeliegemeenten, de opleiding van de Hersteld Hervormde Kerk. Zelfs is er een imamopleiding en liggen een opleiding ten behoeve van de hindoegemeenschap en een voor boeddhisten in het verschiet.
Deze veelkleurigheid wordt gecombineerd met een zelfstandige theologische faculteit (in tegenstelling tot de Rijksuniversiteiten, waar theologie onderdeel is gaan uitmaken van de faculteit geesteswetenschappen), een verbinding van geloof en wetenschap, en een wetenschappelijke crew met veel orthodoxe leden.
Deze combinatie maakt de faculteit aantrekkelijk voor veel studenten. Dit is ook te merken aan de instroom.
Het ND deed in de krant van zaterdag hiervan zorgvuldig en onderhoudend verslag. In dat artikel werden evenwel ook zorgen uitgesproken. De faculteit werd getypeerd als hotel zonder duidelijke identiteit. Ze heeft haar eigen gezicht verloren en is een allegaartje. De zorg moet uitgaan naar het bewaren van een helder profiel. Kritische geluiden van binnenuit, die de vraag oproepen hoe dat eigen profiel eruit zou kunnen zien. Misschien dat een ander beeld deze vraag nog scherper maakt: waar klopt het hart van de faculteit?
Als men geloof en wetenschap met elkaar wil verenigen, veronderstelt dit toch enige helderheid over de vraag wélk geloof men met wetenschap wil verenigen. In het verleden is dat altijd een meer of minder geconcentreerde vorm van het christelijk geloof geweest. Nu neemt men opleidingen van andere godsdiensten in gelijke rechten op. Het eerstgeboorterecht van de christelijke theologie lijkt hier te worden verruild voor een schotel linzenmoes, in dit geval de marktwaarde van de faculteit.
Maar misschien kan er een uitweg gevonden worden uit deze anomalie. Nadenkend over dit probleem kom ik op drie mogelijkheden. Ze lijken me alle drie een onaantrekkelijke kant te hebben, omdat ze afbreuk doen aan de genoemde marktwaarde.
De eerste uitweg is, de richting ‘religie & levensbeschouwing’, waarin de andere godsdiensten worden ondergebracht, af te splitsen van de faculteit en haar zelfstandig te laten voortbestaan, met de inbreng van wijsbegeerte, historische, sociale en literaire wetenschappen als hulpwetenschappen. Het voordeel hiervan is, dat de theologie het klassieke geloof en het wetenschappelijke bezig-zijn inhoudelijk met elkaar kan blijven verbinden. Het nadeel is, dat de faculteit een aantrekkelijk uithangbord kwijtraakt.
De tweede uitweg is, dat het hart van de faculteit gevormd wordt door een wetenschappelijk theologisch bedrijf. Het werkt faciliterend voor alle bijzondere seminaries en godsdienstige opleidingen. Het zorgt voor de academische vorming, de bijzondere instellingen maken daarvan gebruik en werken die verder uit in de door hen gewenste confessionele en spirituele richting. Het voordeel hiervan is, dat de faculteit geen geloofspositie hoeft te verenigen met een inclusief beleid. Het nadeel is echter, dat dan de duplex ordo van de Rijksuniversiteiten wordt gecopieerd: wetenschap en geloof worden uit elkaar getrokken.
De derde uitweg is, ‘religie en levensbeschouwing’ als overkoepelende benaming voor de faculteit te kiezen, en ‘christelijke theologie’ met alle daaraan verbonden kerkelijke instellingen daarin onder te brengen, op één lijn met de imamopleiding en de toekomstige panditopleiding van de hindoes. Het voordeel is, dat de theologie dan haar eigen hart kan laten kloppen zonder beklemming op de borst. In ideële zin geeft men zijn eerstgeboorterecht niet prijs, maar kiest er om moverende redenen voor, daar geen gebruik van te maken. Het nadeel is, dat de theologische faculteit dan opgaat in een algemenere faculteit, iets dat men niet wil. Op die manier wordt de kans kleiner dat de faculteit in 2011 alsnog de predikantsopleiding van de Protestantse Kerk in de wacht sleept.
Toch lijkt deze derde weg mij de meest aantrekkelijke optie. Zij heeft namelijk als voordeel, dat de interreligieuze dialoog, die in onze multiculturele samenleving steeds belangrijker wordt, volop tot zijn recht kan komen. Die krijgt een structurele plaats in het centrum van de faculteit. ‘Religie en levensbeschouwing’ is niet langer het onmisbare stiefkind van de faculteit, maar eerder de stiefmoeder die al haar stiefkinderen met elkaar in contact houdt.
De ingevoerde lezer begrijpt de handhaving van de typering ‘stief’. Christelijke theologie onderbrengen in een overkoepelende religiefaculteit blijft uit orthodox oogpunt een verbinding die niet met liefde gepaard gaat.