Uitholling van het Godsbesef

In week 45 kreeg ik het als ND-lezer wel voor de kiezen. Eerst een ontboezeming van Maarten van Rossum over de overbodigheid van God, de volgende dag uitlatingen daarover door Joost Zwagerman, en in dezelfde krant een ongeloofsbelijdenis van Emiel Hakkenes, die een boek schreef over de God van zijn voorgeslacht. Volgens Van Rossum is de oudtestamentische God een buitengewoon wraakzuchtig figuur, bovendien ijdel. Aan de Heer heeft hij geen behoefte, voor liefde heeft hij God niet nodig. God is een projectie van onze eigen gedachten, gesteund door een lange traditie. Zwagerman heeft niets tegen God. Hij hekelt zelfs de benepenheid van Nederlandse recensenten die gelovige schrijvers extra kritisch de maat nemen. Hij vindt het eerder spijtig niet in God te geloven. Alsof God zich verontschuldigt voor het feit dat Hij niet bestaat en dat Hij ons daarmee bedroeft. Hakkenes, tenslotte, heeft zich heel geleidelijk van het geloof verwijderd. Een persoonlijke God zegt hem niets. Zijn kinderen zijn belangrijker voor hem dan geloof in God.

Deze antigetuigenissen vielen mij zwaar. Niet dat ik de redactie erop aankijk. Ik ben het er helemaal mee eens dat de werkelijkheid van geloof en ongeloof onbesmuikt wordt getoond. Alleen, de vrijmoedige uitingen van ongeloof geven me zo’n beklemd gevoel. Sinds ik weer in het westen van het land woon en werk maak ik het te vaak mee dat mensen losgeraakt zijn van God. Mensen die vroeger ouderling of diaken zijn geweest, maar er nu geen raad meer mee weten. Vervreemdende Bijbelteksten bovendien, en een orkaan die niets ontziend over de Filippijnen raast en de argumenten voor een rechtvaardig Godsbestuur wegblaast. Soms voel ik me zo machteloos, alsof ik tegen een muur oploop, die natuurlijk zelfgenoegzaam blijft staan.

Toch wil ik hieraan niet toegeven. Er is een goede reden voor dat niet te doen. Wat namelijk opvalt in het spreken over God door alle drie genoemde personen is, dat het zo leeg is. Zij hebben geen besef van Gods uniekheid, zijn grootheid, zijn indrukwekkendheid, en omgekeerd evenredig daarmee hun eigen nietigheid. Het besef van Gods heiligheid is uitgehold.

Hoe kan aan onze geestelijke verlamming bij zo veel loochening van God een einde komen? Door ons te laten vullen met ontzag voor Gods heiligheid. Juist dit Godsbesef is een van de unieke dingen die wij als christenen de wereld om ons heen te bieden hebben. Daarmee maken wij het verschil. Maar juist dit Godsbesef lijkt wel eens weg te lekken, ook in de christelijke gemeente. Daarom wil ik daarop nu verder de aandacht richten, omdat dat mij zorgen baart en wij die kant juist niet op moeten.

Een jaar of tien geleden signaleerde de theoloog Alister McGrath het al. Christenen raken het besef van het mysterie en van het bovennatuurlijke kwijt. Alleen die kerken hebben menselijk gesproken overlevingskans die dit besef bewaren. Hij denkt dan aan de Rooms-Katholieke kerk met de aanbidding van Christus in de hostie en aan de Pinksterbeweging, die leeft bij de bijzondere gaven van de heilige Geest. Ik weet niet of hij gelijk heeft, maar het prikkelt me wel.

Waar is in onze gereformeerde kerken de eerbied, de vrees, de ontroering, de fascinatie, de huivering voor de God die ons stil maakt? Bij ons vindt de ontmoeting met de Heilige niet primair plaats via het brood van het Avondmaal of via bijzondere uitingen van de Geest, maar via de Schrift en haar uitleg, in de verbale communicatie. Meer dan eens krijg ik de indruk dat in de kerkdienst ‘wij’, de binnenste kring van actieve kerkleden, ons met de boodschap van God richten op allerlei categorieën aanwezigen: kinderen, jongeren, geïnteresseerde gasten, en dat vooral ieder aan zijn trekken moet komen. Met alle goede bedoelingen raken we zo de essentiële blikrichting van de kerkdienst kwijt. Die is namelijk precies tegengesteld, niet wij met God naar de mensen, maar ‘wij’, allen die samenkomen, naar God gericht in aanbidding en een geconcentreerde luisterhouding. Laten we ons realiseren hoe alle onderdelen van de dienst functioneren in de ontmoeting met de heilige God. Dan gebeurt er iets waarbij mensen het gevoel krijgen: dit maak ik nergens anders mee.

Zonder deze voeding door middel van de eredienst in de ontmoeting met Hem holt het Godsbesef uit. Dan worden we zo kwetsbaar zodra anderen zonder enige achting God ontkennen. Maar als ons besef van Gods onvergelijkelijke grootheid regelmatig wordt opgeladen, kunnen we standhouden.

Deze blog is op 25 november als column geplaatst in het ND

Dit bericht is geplaatst in Logboek met de tags , , , , . Bookmark de permalink.