Verdiende genade?

In een bespreking van een boekje van dr. Jos Douma, Genade ervaren, in het ND van 10 oktober kwam ik de volgende zinsnede tegen: ‘Douma had soms meer de diepte in mogen gaan. Diegene die voor ons de genade verdiende blijft grotendeels op de achtergrond.’
Het gaat mij niet om de kwestie of dit kritiekpunt terecht is, maar wel om de formulering. Heeft Christus voor ons de genade van God verdiend?

Een eerste mogelijk bezwaar hiertegen houdt niet lang stand. Dat is de overweging dat genade genade is en aan het werk van Christus voorafgaat, zodat er alleen al om die reden geen sprake van kan zijn dat Hij die genade verdiend heeft. De komst en het werk van Christus vormen juist een uiting van de genade van God. Alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft. Gods genadige gezindheid gaat aan zijn verlossingsplan vooraf.
In zekere zin is dit waar. Zolang het gaat over Gods genadige gezindheid ten opzichte van de in zonde gevallen mensheid, kan er geen sprake van zijn dat Christus deze genade voor ons heeft ‘verdiend’.
In een ander opzicht is het echter niet helemaal waar. Wanneer we met ‘genade’ doelen op de verlossing die Christus tot stand heeft gebracht, en op de gaven waarin de Geest ons doet delen, dan kunnen we wel degelijk zeggen dat we die danken aan zijn volbrachte werk. De vraag is alleen of we daarvoor het woord ‘verdienen’ moeten gebruiken.

Heeft Christus voor ons de verlossing ‘verdiend’? Bij ‘verdienen’ denken we aan een tegenprestatie die iemand bedingt en ontvangt voor geleverde diensten. Niet alleen in mijn oren klinkt het woord zo, ook bij gereformeerde theologen uit de 17de eeuw heeft het die klank gehad. Die spraken van een overeenkomst tussen de Vader en de Zoon, waarin de Vader van de Zoon gehoorzaamheid vraagt, en de Zoon van de Vader een beloning bedingt. Die beloning zou moeten bestaan uit zijn verheerlijking en uit de verlossing van de uitverkorenen. Onder die conditie is Hij bereid als mens op aarde te lijden en te sterven.
Als Christus op deze manier de genade van de verlossing heeft verdiend, is de diepte van de genade er uit. Op de achtergrond staat de verdelende gerechtigheid als hoogste norm, waarin ieder het zijne krijgt. Daarmee wordt de genade plat geslagen. Het is voor wat hoort wat. En dat is juist wat genade niet is.

Calvijn heeft in boek II van de laatste editie van zijn Institutie een hoofdstuk geschreven met als titel: ‘Dat terecht gezegd wordt, dat Christus voor ons de genade Gods en de zaligheid verdiend heeft’ (hoofdstuk 17). In de voorlaatste editie stond het er nog niet. Hij heeft het toegevoegd, omdat hij de kritiek had gekregen dat dit aspect teveel ontbrak.
Hij legt de uitdrukking dat Christus de genade en de zaligheid verdiend heeft als volgt uit: Hij heeft genoeg gedaan voor onze zonden, Hij heeft door zijn gehoorzaamheid God verzoend, en Hij heeft door zijn gerechtigheid voor ons de zaligheid verworven (paragraaf 3).
Dit is een milde interpretatie van het woord ‘verdienen’. De gedachte van het recht op een tegenprestatie ontbreekt. Gelukkig maar, denk ik dan. Genade verwordt hier niet tot een onderhandelingsresultaat.

Hoe spreekt de Bijbel erover? En hoe doen de belijdenisgeschriften dat? In het Nieuwe Testament spelen de woorden ‘verdienen’ en ‘verdienste’ niet of nauwelijks een rol, ook niet als het gaat om de waarde van het werk dat Christus heeft verricht. Woorden als losprijs, loskoping, genoegdoening, plaatsbekleding doen meer recht aan het bijbelse spreken. Niet de evenredigheid tussen prestatie en beloning speelt hier een rol, maar de noodzaak, de waarde en de effectiviteit van het offer van zijn leven.
Een cursorisch doorlezen van de belijdenisgeschriften leverde op, dat over Christus’ verdienste drie maal gesproken wordt: in antwoord 21 van de Catechismus ( ‘alleen om de verdienste van Christus’) en twee maal in hoofdstuk 22 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. De betekenis komt overeen met die bij Calvijn: dat wat Christus verworven heeft, de waarde van zijn werk. In de Dordtse Leerregels staat één keer terloops dat Christus het behoud en het geloof door zijn genoegdoening verdiend heeft (hoofdstuk II, verwerping van de derde dwaling).

Al met al lijkt het me raadzaam om kritisch om te gaan met de termen ‘verdienste’ en ‘verdienen’, toegepast op Christus. Vóór we er erg in hebben beroven we de genade van haar genadige karakter.

Dit bericht is geplaatst in Logboek. Bookmark de permalink.