Het verschijnen van het beleidsrapport ‘Mannen en vrouwen in dienst van het evangelie’ geschreven door deputaten M/V in de kerk ten behoeve van de synode van de GKv in 2014, heeft de discussie over de vrouw in het ambt aan de rechterkant van het spectrum aan protestantse kerken weer doen oplaaien. Mijn collega Wim de Bruin (wimdebruin.blogspot.nl) heeft een verhelderend commentaar op het document geschreven, maar het eindpunt daarvan is voor mij helaas minder bevredigend. Ik wil proberen de lijn die hij trekt te volgen en op een bepaald punt het potlood van hem over te nemen om die lijn op mijn manier voort te zetten.
De Bruin verwoordt zijn eigen verlegenheid met het thema en legt die uit. Hij laat zien dat de kerk in vroegere eeuwen geen moeite had met het toepassen van de bepalingen over de vrouw in het Nieuwe Testament, omdat er een eenheid bestond tussen wat de Bijbel zegt en hoe men de verhoudingen in het dagelijkse leven van de eigen tijd ervoer. Die eenheid is in onze tijd verdwenen, zelfs in grote delen van de SGP. Maatschappelijk is de vrouw geëmancipeerd en deelt zij in alle leidinggevende en onderwijzende verantwoordelijkheden. Ons eigen gevoel druist tegen de ondergeschiktheid van de vrouw aan de man in, zoals die in sommige Bijbelteksten de lezers wordt voorgehouden. Zijn conclusie is: Welke keuze je ook maakt, de vrouw wel of de vrouw niet in het ambt, het is altijd een andere keuze dan de keuze van de kerk der eeuwen. Destijds was die keuze in overeenstemming met zowel de Bijbeltekst als het breed gedeelde levensgevoel, tegenwoordig is de keuze voor het ene een keuze tegen het andere. We bevinden ons in een nieuwe situatie. Dat verklaart zijn verlegenheid. Of je handhaaft de Schrift onverkort, met het risico van ‘slikken of stikken’, of je gaat mee in de culturele ontwikkeling in de erkenning dat het gezag van de Schrift op een nieuwe manier moet worden ingevuld. Pogingen de Schrift te harmoniseren met de door ons ervaren werkelijkheid ervaart hij als geforceerd en onbevredigend.
Hiermee is het dilemma haarscherp neergezet. Dat is belangrijk, want de eerste stap naar een goede oplossing is een goede probleemstelling. Ik zie echter nog niet dat De Bruin na deze probleemstelling een duidelijke weg eruit wijst.
Hij is van mening dat in het rapport een belangrijke schakel wordt gemist, namelijk een evaluatie van de vrouwenemancipatie. Is onze gelijkheidscultuur beter dan de patriarchale cultuur uit de Bijbelse tijd of niet? Mijn onmiddellijke vraag is dan natuurlijk: wat is je criterium om die vraag te beantwoorden? De Bijbel? Maar die is verbonden met de patriarchale cultuur. Als we de Bijbel willen laten zeggen dat de gelijkheidscultuur uiteindelijk toch beter is, maken we ons schuldig aan een harmonisatie van de Bijbel met de door ons ervaren werkelijkheid, en die is door hem afgewezen.
De weg die hij wijst is te letten op de cultuurhistorische ontwikkeling naar meer gelijkheid en het werk van de heilige Geest. In dat verband bedoelt hij niet zozeer het werk van de Geest om inzicht te geven in de Schrift, maar het werk van de Geest in het geven van gaven en verantwoordelijkheden aan vrouwen. Daarmee zou de Geest zelf de vragen rond de vrouw in het ambt aan ons opdringen. Zodra de kerk merkt dat vrouwen even goed leiding kunnen geven en in sommige situaties misschien wel beter, zou zij deze gaven niet onbenut mogen laten.
Mijn probleem hier mee is, dat zo gemakkelijk een cirkelredenering ontstaat. Want hoe wordt duidelijk dat vrouwen het net zo goed kunnen? Doordat ze eerst de gelegenheid gekregen hebben dit te tonen. En waarom zou je niet kunnen verdedigen dat vrouwen hun bijzondere gaven ook op de voor hen bestemde plaatsen kunnen inzetten, zoals het huishouden, de opvoeding, de gastvrijheid, de zorgverlening en de sociale relaties?
Ik denk dat een andere weg voor ons ligt. Die ligt allereerst in de erkenning dat het geven van het theologische primaat aan een scheppingsorde Bijbels en praktisch beoordeeld dubieus is. Om bij de Bijbel te beginnen: In het Nieuwe Testament heeft de orde in de schepping niet het laatste woord. Er wordt teruggegrepen op de schepping (echtscheiding; orde man-vrouw), maar van de orde in de schepping wordt ook onbekommerd afgeweken (ongehuwd blijven; sabbat), als dat in het belang van het Koninkrijk is. En wat het praktische betreft: Als je het argument van de scheppingsorde zoals dat wordt aangevoerd serieus neemt, mag niet alleen binnen maar ook buiten de kerk geen vrouw gezag hebben over de man; zij is dan ook in de maatschappij uitgesloten van onderwijs geven en leiding geven aan mannen.
De weg uit het dilemma sluit aan bij de scherpe formulering ervan door De Bruin: de Schrift onverkort handhaven (slikken of stikken), of de Schrift op een andere manier toepassen. Paulus is overduidelijk in de afwijzing van een ‘slikken-of-stikken’-situatie. De letter doodt, zegt hij. De inhoud van de wet is de liefde, en die is in ons hart gelegd door de heilige Geest; de Geest is leven. Wij zijn gesteld in de vrijheid van de wet. De wet is geen voorwaarde meer. Bij een ‘slikken of stikken’-situatie moet je aan een voorwaarde voldoen. Voor Paulus is dit verraad aan het evangelie (brief aan de Galaten). De genade gaat voorop, die creëert de nieuwe werkelijkheid van het nieuwe volk van God dat al deelt in de krachten van het komende Koninkrijk, en dat door de aanneming tot kinderen mondig is gemaakt. De wet helpt als wegwijzer om ons bij het goede leven in Gods gemeenschap te bewaren.
Daarom kan volgens het Nieuwe Testament zelf de gehoorzaamheid in een andere culturele context op onderdelen, in de concrete toepassing, iets anders betekenen dan in de context waarin de nieuwtestamentische aanwijzingen gegeven zijn.
Waarbij het belangrijk is dat we kritisch blijven op onszelf, want de cultuur is niet neutraal. Dat ben ik met De Bruin eens. Het kritische punt is opstandigheid tegen God. In de cultuur zit altijd iets van zelfhandhaving, zelf de dingen onder controle hebben, op onze manier, zonder God. Manifesteren wij in ons meegaan met de culturele ontwikkeling verzet tegen God, of bewegen wij ons vanuit die culturele uitgangspositie waarin wij onontwijkbaar delen juist naar God toe? Er is maar één criterium dat daarop antwoord kan geven. Dat is de liefde van God, waarin wij mogen leven.