Afgelopen zondag (15 november 2020) is in een aantal kerken van gereformeerde belijdenis een verklaring van nalatigheid en schuld tegenover het Joodse volk voorgelezen. Deze heeft betrekking op de houding van de kerken in de aanloop naar, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Er was markant verzet tegen wat de Duitsers uithaalden, maar meer nog was er een wegkijken of een heimelijke instemming. Het Joodse volk had immers zelf voor de rechterstoel van Pilatus geroepen: ‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!’?
Op de achtergrond van deze meegaande reactie speelt mee, dat de kerken eeuwenlang de vervangingstheologie hebben aangehangen: de kerk is in de plaats van Israël gekomen. De rol van het Joodse volk in Gods heilsplan is uitgespeeld.
Na de Tweede Wereldoorlog is er een enorme herbezinning op gang gekomen op de Bijbelse rechtvaardiging van de vervangingstheorie. De stemming sloeg om. De vervangingstheologie werd gezien als een miskenning van de blijvende betekenis van Israël in de ogen van God. De omslag in denken heeft zich ook doorgezet in meer traditionele kerken. Dat mag opmerkelijk heten, gezien de Bijbelse teksten die op het eerste gezicht in de richting van de vervangingsgedachte wijzen.
Naast de tekst die ik al noemde, uit Matteüs 27:25, kan gewezen worden op Matteüs 21:43 en 1 Tessalonicenzen 2:15-16. De eerste tekst staat in het verband van de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters, die de zoon van de eigenaar doden wanneer die naar hen toekomt om de pacht te innen. Jezus’ toepassing luidt:
Daarom zeg Ik u: het koninkrijk van God zal u worden ontnomen en gegeven worden aan een volk dat het wel vrucht laat dragen.
De tweede tekst is een uitspraak van Paulus naar aanleiding van de tegenwerking van Joden die hij ondervindt. Die gaat als volgt:
Die [namelijk ‘de Joden’] hebben de Heer Jezus en de profeten gedood en ons tot het uiterste vervolgd. Ze mishagen God en zijn alle mensen vijandig gezind (…). De maat van hun zonden raakt nu vol, en Gods veroordeling is ten volle over hen gekomen.
Deze woorden gaan niet alleen over het verzet dat Paulus ondervindt, maar over de houding van de Joden vanaf de profeten tot het heden waarin hij leeft, en over Gods grondige veroordeling van deze mensen.
Het is niet mijn bedoeling om met beroep op deze teksten de vervangingstheologie te verdedigen, maar om aandacht te vragen voor wat hier is gebeurd. Teksten die voorheen geacht werden onomstotelijk te bewijzen dat het Israël dat de Messias verwerpt zijn betekenis heeft verloren en nu onder Gods oordeel ligt, hebben hun beslissende zeggingskracht verloren.
De reden dat ik daar aandacht voor vraag is, dat datzelfde proces zich zou kunnen voltrekken ten aanzien van andere thema’s. Ik denk daarbij aan de plaats van homo’s en van vrouwen in de kerk. In beide discussies brengen zij die willen vasthouden aan het oude standpunt een aantal paradepaardjes naar voren die altijd weer doorslaggevend worden geacht, net als bij de Israëldiscussie. In de homodiscussie zijn dat de gruwel van Leviticus en de tegennatuurlijke omgang in Romeinen 1. In het vrouwendebat wordt naar de zwijgteksten gegrepen en naar plaatsen waar aan de man het scheppingsprimaat wordt toegekend.
Deze teksten zijn beslist niet sterker of doorslaggevender in de discussies dan de stevige Israëlkritische teksten die voedsel gaven aan de vervangingstheologie. Toch zijn die laatste in de Israëldiscussie wel in een ander licht gezet, maar weigeren velen dat in de beide andere discussies met hun paradeteksten te doen. Daarmee zijn we theologisch uit balans geraakt.
Hoeveel wereldoorlogen moeten er nog worden gevoerd, voordat we met elkaar bereid zijn de homokritische teksten en de anti-vrouw-in-het-ambt-teksten in een breder perspectief te plaatsen en opnieuw een omslag in het denken te maken?