Deze blog komt zeven jaar te laat. In 2010 verscheen van de beroemde en beruchte hersenonderzoeker Dick Swaab het veelbesproken boek Wij zijn ons brein: Van baarmoeder tot Alzheimer. Zelf had ik daar nooit de volle prijs voor over gehad, maar onlangs tikte ik het voor wat of voor niets op de kop. De reden dat ik het hier aan de orde stel is, dat ik tegen innerlijke tegenstrijdigheden aanloop.
Zijn hoofdstelling is, dat de mens geen zelfstandige ‘geest’ heeft, maar dat de suggestie van een eigen geest, of bewustzijn, of denkende en voelende binnenruimte, een illusie is. Deze illusie wordt opgeroepen door de hersenen, die glibberige, ongelofelijk complexe materie in onze hersenpan. ‘Het product van de interactie van al die miljarden zenuwcellen is onze ‘geest’. Zoals de nier urine produceert, produceert het brein de geest’ (p. 14).
Mijn probleem hiermee en dat van vele anderen is niet, dat er een hechte verbinding tussen brein en geest wordt aangenomen. Het probleem is wel, dat de relatie tussen beide als eenrichtingsverkeer wordt beschouwd, en wel van lichaam (brein) naar geest. Een omgekeerde beweging is ook denkbaar: namelijk dat de geest voor zijn autonome activiteiten gebruik maakt van de hersenen.
Het verschil tussen beide bewegingen kan als volgt worden uitgelegd. Als er alleen een beweging is van het brein naar de geest, is al ons denken en voelen en streven causaal bepaald. We denken dan alleen in termen van oorzaak en gevolg, waarbij alle werkzaamheden van de geest het willoze gevolg zijn van hersenactiviteiten. Omgekeerd, als er ook een beweging is van de geest naar het brein, komt er ruimte voor betekenisverlening en doelgerichtheid die niet uitsluitend te herleiden zijn tot fysieke oorzaken, maar wel fysieke gevolgen hebben in de hersenen. Causaal handelen wordt aangevuld met betekenisvol intentioneel handelen.
Swaab wil dus alleen weten van de causale richting van brein naar geest. Waar zitten de tegenstrijdigheden? In de eerste plaats in de titel: ‘Wij zijn ons brein’. Ik blijf haken achter het bezittelijke voornaamwoord ‘ons’. ‘Ons’ duidt erop dat ‘wij’ ons brein bezitten. In orde gaat de bezitter vooraf aan het bezit en valt er niet mee samen. De bezitter is meer dan het bezit. Dat betekent: wij zijn meer dan ons brein. Maar dat is nu net niet wat Swaab wil zeggen.
Wat hij wil zeggen is: het is een illusie te menen dat wij meer zijn dan ons brein. Echter, om dat duidelijk te maken, neemt hij zijn toevlucht tot de illusie van het tegendeel: hij spreekt over ‘ons’ brein. Het ziet ernaar uit dat deze illusie onmisbaar is om duidelijk te maken wat hij bedoelt. Hoe zou hij het anders moeten zeggen? ‘Wij zijn brein’? Maar dan raakt hij iets kwijt wat vrij essentieel is: een wij-besef dat al ons spreken doortrekt; de ervaring van een samenhangende persoonlijke identiteit. Dat dringt zich onweerstaanbaar in al ons spreken op, tot in uitspraken die het expliciet ontkennen maar impliciet omarmen.
Ik noem nog enkele tegenstrijdigheden. Op p. 330 schrijft de auteur: ‘Bij Japanse monniken bleken verschillende soorten meditatie in een functionele scan verschillende hersengebieden te stimuleren.’ Hier is de causale beweging niet die van het brein naar het handelen, maar van het intentionele handelen naar breinactiviteit. Merkwaardig, dat hij deze inconsistentie niet heeft opgemerkt. Hij meende kennelijk door de samenhang tussen handelen en hersenen aan te tonen, zijn punt te hebben gemaakt. Maar daarmee maakt hij het zich te gemakkelijk. Zijn stelling is immers dat die samenhang een eenzijdige causale relatie is van brein naar denken en doen.
Hetzelfde mankement treedt op in andere voorbeelden. Op p. 332 zegt hij van een experiment onder karmelietessen, aan wie gevraagd was zich hun meest mystieke ervaring in christelijke zin te herinneren: ‘Er trad, wanneer men zich zulke ervaringen voor de geest haalde, een complex activatiepatroon van hersengebieden op.’ Ook hier is de richting die van intentioneel handelen naar hersenactiviteit.
Laatste voorbeeld: ‘Experimenteel psychologisch onderzoek laat zien dat het lezen van een Bijbeltekst waarin God het doden sanctioneert, duidelijk agressieverhogend werkt, maar uitsluitend bij gelovigen’ (p. 334). Commentaar overbodig.
Swaab heeft nog heel wat uit te leggen.