De protestant Henri Bontenbal is niet welkom bij de viering van de heilige communie in de rooms-katholieke eredienst. Dat is de stelling van Joost van Halem, iemand die zelf ooit de keuze voor de Rooms-Katholieke Kerk maakte, in het ND van 14 september 2024. Zijn argumentatie smeekt om tegenspraak. In mijn reactie concentreer ik mij op één punt.
Van Halem schrijft: ‘Katholieken, orthodoxen, kopten en Armeense christenen geloven wat Jezus zegt in het evangelie, en wat Paulus beaamt in zijn brieven (bijvoorbeeld in 1 Korintiërs 10): de hostie is niet figuurlijk, maar letterlijk Jezus Zelf.’ Het is de hoofdterm (de zogeheten major) in een sluitrede. De minderterm (de minor) luidt: Henri Bontenbal is geen katholieke, orthodoxe, koptische of Armeense christen. Anders gezegd: hij gelooft niet dat de hostie letterlijk Jezus zelf is. De conclusie hieruit is: in de viering van communie heeft hij niets te zoeken.
Hier steiger ik tegen. En dan doel ik nog niet eens op de versimpelde tegenoverstelling van ‘figuurlijk’ en ‘letterlijk’. De protestanten die de klassieke belijdenissen uit de tijd van de Reformatie volgen geloven helemaal niet dat Jezus slechts figuurlijk in het avondmaal aanwezig is: Hij is in de tekenen van brood en wijn reëel aanwezig, geloven zij. Dat is ook de basis geweest van een verregaande toenadering van Rooms-katholieken en protestanten in de onderlinge theologische gesprekken. Maar aan die kleinigheid ga ik voorbij.
Waar ik me vooral aan stoor, is dat geloven dat de hostie letterlijk Jezus zelf is, gelijkgesteld wordt aan geloven wat Jezus zegt in het evangelie en Paulus beaamt in zijn brieven. Wat een pretentie dat jíj precies weet wat Jezus en Paulus hebben bedoeld, en dat allen die het niet met je eens zijn er niets van begrepen hebben. Stuitend gewoon. Zo’n houding is zeer geschikt om enige toenadering tussen de geloofstradities volledig te frustreren.
De kernvraag is: wat hebben Jezus en Paulus met hun woorden over brood en beker bedoeld te zeggen? Eerst maar een paar letterlijke woorden zoals we die in het Nieuwe Testament lezen. Jezus zei bij het breken van het brood: ‘Neem, eet, dit is mijn lichaam.’ Bij de beker sprak Hij: ‘Drink allen hieruit, dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden’ (Matteüs 26:26-28). En Paulus schrijft in 1 Korintiërs 10: 16 en 17: ‘Laat de beker waarvoor wij God loven en danken ons niet delen in het bloed van Christus? Laat het brood dat wij breken ons niet delen in het lichaam van Christus?’
Volgens Van Halem betekent echt geloven dat je letterlijk neemt dat het brood Jezus’ lichaam is geworden en de wijn zijn bloed. Het lijkt me stug dat Jezus dat wil zeggen. Stel je voor dat Hij dat echt bedoelde! Hij ligt daar lijfelijk aan tafel aan en zegt: dat brood is mijn lichaam. Maar zijn lichaam is nog steeds dat concreet omlijnde, begrensde, aardse, zichtbare, sterfelijke lichaam. Is nu dat brood ook zijn lichaam geworden, als een soort extensie van zijn aardse bestaan? Heeft hij zijn eigen lichaam in zijn lichamelijke handen?
De belangrijkste vraag is hier niet: kán dat? Want voor God is alles mogelijk. De hamvraag is: ligt het voor de hand dat Jezus dit zonder nadere uitleg bedoelt? In de historische setting van zijn daden en woorden spreekt dat namelijk juist niet vanzelf. Jezus heeft dat brood in zijn handen en Hij betrekt dat brood op zijn eigen lichaam en wat dat zal ondergaan. In het gelovige ontvangen van dit brood ontvangen zij Hem. Precies zoals Paulus het zegt: het brood dat wij breken laat ons delen in Jezus’ lichaam. Of, dichter bij de oorspronkelijke woorden: het brood dat wij breken is een gemeenschap met het lichaam van Christus. Dit wordt door alle protestanten die hun belijdenis kennen en aanvaarden erkend en beleefd.
Vóórdat Van Halem zich erop laat voorstaan dat hij Jezus’ en Paulus’ woorden beter begrijpt en gehoorzaamt dan ik, zou hij moeten verklaren wat hij bedoelt als hij moet toegeven dat Jezus met zijn lichaam – zijn handen – zijn eigen lichaam vasthoudt, en waarom zijn interpretatie voor de hand ligt. Het is nog lang geen uitgemaakte zaak dat deelname aan de communie voor de protestant Henri Bontenbal taboe zou moeten zijn.
Er zou nog veel meer te bespreken zijn en ik verlang ernaar om dat gesprek op theologisch niveau te voeren, maar ik ben nog geen gekwalificeerde katholieke broeder tegengekomen die bereid en in de gelegenheid is dit gesprek met mij te voeren. Maar voor nu laat ik het erbij.
Een voorproefje voor een nadere discussie vind je in een verdiepend stuk dat ik uit mijn boek Eén kerk. Weg uit de verdeeldheid (2019) heb gehaald. Klik hier (1150 woorden).