Kerkelijke herverkaveling?

Op een landelijke vergadering op uitnodiging van de Kerngroep Bezinning GKv kwamen op zaterdag 23 september 2023 bezwaarden bijeen die al vanaf de besluitvorming ongelukkig zijn met de mogelijkheid van de vrouw in het ambt nu in het nieuw gevormde kerkverband van de Nederlandse Gereformeerde Kerken. Bijzondere genodigde was de CG prof. kerkrecht dr. Herman Selderhuis. Zijn bijdrage wordt in het ND van maandag 25 september verslagen. Op dit verslag baseer ik mij.

Hij pleit voor een herverkaveling van kerkverbanden die elkaar vinden op een gezamenlijke visie op ‘Bijbel en belijdenis’. Nu lopen diepgaande verschillen dwars door kerkverbanden heen. Door een hergroepering kan heel wat kerkelijke spanning worden opgelost. De betekenis van het kerkrecht en de kerkorde is heel simpel: dat zijn afspraken tussen kerken die tot hetzelfde verband behoren. Die afspraken kunnen worden herzien, mits ze de toets van Schrift en belijdenis kunnen doorstaan. Over dat laatste gaan de meningen uiteen. Hoe moet het verder? Laten plaatselijke gemeenten zich reorganiseren in grotere verbanden.

Deze oplossing appelleert aan het gezonde verstand. Dan hoeven we niet langer moeilijk te doen. We gaan gewoon goed uit elkaar zonder elkaar de kerk uit te vechten, en anderen met wie wij een bijzondere verwantschap voelen, sluiten we in de armen. Vanaf dat moment kan de energie weer in positieve zaken worden gestoken, in plaats van in hete hangijzers waarop we onze krachten verspillen door vergeefse pogingen elkaar te overtuigen.

Wat je hier ook van kunt zeggen – dat het voor de hand ligt, dat het sympathiek is, dat het van een hoop sores verlost – niet dat het een gereformeerde manier van denken is. Overigens, onderschat ook niet de praktische complicaties om allerlei vormen van samenwerking te ontvlechten. Over dat laatste wil ik het niet hebben; waar een wil is is een weg. Maar het principiële punt weegt voor mij zwaar.

In de voorstelling van Selderhuis berust het gezag van een synode op het gezag dat plaatselijke kerken haar geven via de erkenning van het kerkverband, in plaats van op het gezag van Christus. Het kerkverband wordt een beslissing van plaatselijke kerken. Zonder die plaatselijke beslissing kan het natuurlijk niet, maar dat is niet de diepste legitimatie. Die is dat Christus zijn ene kerk bij elkaar vergadert. Het kerkverband is een voorlopige en gebrekkige afspiegeling van die eenheid die Christus beoogt en bewerkt. De basis is dan ook niet een gemeenschappelijke visie over ‘Bijbel en belijdenis’, maar het gemeenschappelijke geloof in de ene Heer, Jezus Christus, die in Bijbel en belijdenis wordt verkondigd en beleden. Gelovigen zijn geroepen zich bij die kerk te voegen, zegt artikel 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Artikel 29 voegt eraan toe: niemand heeft het recht zich van haar af te zonderen. Het je voegen bij de ene kerk van Christus is een daad van gehoorzaamheid aan haar Heer en Meester.

Nu is dat bij de kerkelijke verdeeldheid waarin wij leven een onmogelijke opgave, want bij welk kerkverband moet je dan zijn? Toch blijft het principe overeind dat we streven naar de vormgeving van die ene kerk die zich aan Christus onderwerpt. Daar past geen herverkaveling, handjeklap, herverdeling of reorganisatie bij.

Als de diepste beslissing aangaande het kerkverband bij de plaatselijke kerken ligt, is dit een knieval voor de congregationalistische opvatting van kerkregering: de congregatie (= kudde, gemeente) beslist. Het gereformeerde kerkrecht heeft zich hier altijd tegen verzet. Door deze eigenmachtige keuze voor herverdeling in groepen wordt de onderlinge verdeeldheid geaccepteerd en de eenheid van de kerk gespiritualiseerd. Je krijgt dan de onzichtbare ene kerk tegenover de zichtbare verdeelde kerk. Ik kan me herinneren dat prof. Van Genderen op college in Apeldoorn deze tweedeling afwees. Hij zei: de ene kerk heeft een zichtbare en een onzichtbare zijde. Hij hield de twee aspecten bij elkaar. Want in beide gaat het om de ene kerk van Christus.

En al die moeite dan? Het hoort bij het leven in de gestalte van Christus dat we elkaar zoeken en vinden niet op basis van gedeelde opvattingen, maar op basis van het fundament van ons geloof. Daar hoort ook bij dat we het bij elkaar uithouden als er zaken zijn waarop we elkaar niet kunnen volgen of begrijpen. Het is een oefening in nederigheid. Als volgens de een de Bijbel evident iets leert, mag het niet zo zijn dat dús iemand die het daarmee niet eens is van ontrouw aan de Bijbel wordt beticht. Die vereenzelviging van je eigen Schriftverstaan met de Bijbelse waarheid wordt onbedoeld maar zeer gemakkelijk een vorm van hoogmoed. In nederigheid elkaar vasthouden, daar gaat het om.

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , , , | Een reactie plaatsen

Een heilloos besluit van de classis ‘s-Gravenhage in de CGK (2)

Op mijn laatste blog kreeg ik via de mail de volgende reactie, die ik met toestemming van de afzender anoniem plaats. Daarna geef ik daarop een korte repliek.

Met belangstelling las ik uw blog op uw website met als titel “Een heilloos besluit van de classis ‘s-Gravenhage in de CGK”.
Hierin beschrijft u uw visie op het recente besluit van de classis ‘s-Gravenhage dat de gemeente van Zoetermeer niet meer volwaardig lid van de classis mag zijn.
Met de inhoud van uw blog ben ik het overigens volledig mee oneens, maar daar gaat deze mail niet over.

Met verbijstering en verdriet las ik in de laatste zin van uw blog ” En de voorstemmers zetten zich te kijk als scheurmakers. Een grove openbare zonde”.
Dit zijn grove openbare beschuldigingen die u op een openbaar medium plaatst. Zonder de beschuldigde de kans te laten om te reageren.
Ik kan mij voorstellen dat u het niet met dit besluit eens ben maar om dan zulke grote woorden te gebruiken is niet te dragen. En totaal niet in de lijn hoe we in Bijbels opzicht met “broeders van hetzelfde huis” om dienen te gaan.
Ik hoop dat u naar aanleiding van deze mail zelf ook tot dit inzicht komt en dat u, op zijn minst, een rectificatie op uw website plaatst.

Deze reactie is het waard aandacht te krijgen, allereerst al om de goede toon ervan.
Pikant is dan dat de belangrijkste kritiek op mij is dat ik niet de goede toon bewaar. Volgens de schrijver is mijn woordkeus ‘totaal niet in de lijn hoe we in Bijbels opzicht met “broeders van hetzelfde huis” om dienen te gaan.’

Dat is precies mijn probleem met het besluit van de meerderheid van de classis: die miskent dat wij broeders zijn van hetzelfde huis. Wat ons als kerken en als broeders verenigt is de ene belijdenis. Die heeft het nergens over vrouwen in het ambt. Over de uitleg en de toepassing van de Bijbel zijn de meningen diep verdeeld. Maar dat geeft niemand het recht een goddelijk gelijk te claimen en de ander weg te zetten als mensen die het gezag van de Bijbel niet erkennen. Toch wordt hier de band met broeders van hetzelfde huis opgeschort.

Nu heeft de classis de betreffende kerkenraad niet van relativering van het Schriftgezag beticht. De lijn die gevolgd wordt is een andere. Je hebt je handtekening gezet onder een verklaring dat je je zult houden aan alle bepalingen in de kerkorde en alle synodale besluiten. Door vrouwen in het ambt te bevestigen maak je je schuldig aan woordbreuk. In de kerk staat dit gelijk met meineed, want in de kerk zweren we niet, daar is ons ja ja, in overeenstemming met Jezus’ onderwijs in de Bergrede. En meineed wordt in de kerkorde benoemd als openbare grove zonde, die een ambtsdrager schorsingswaardig maakt.

Echter, om hier van meineed te spreken doet geen recht aan de beschuldigden. Zij bevinden zich in een sterk spanningsveld, tussen de loyaliteit met het eigen kerkverband en de loyaliteit met de eigen gemeente. In die eigen gemeente blijkt het besluit geen vrouwelijke ambtsdragers te aanvaarden op onbegrip en tegenstand te stuiten. Het brengt grote onrust in de gemeente en mensen dreigen weg te lopen. En de kerenraad kan het niet goed uitleggen, want die staat ook niet achter het synodebesluit. Om in deze loyaliteitscrisis van meineed te spreken en zo snoeihard een kerk af te stoten is ronduit onbroederlijk, en inderdaad: kerk scheurend. De uitspraak dwingt alle gemeenten namelijk vroeg of laat zich voor de ene en tegen de andere partij uit te spreken. Dát is de scheurmakerij die in het besluit besloten ligt.

‘Grove openbare zonde’ is een kwalificatie die hiervoor door de kerkorde zelf wordt gebruikt. Met pijn in mijn hart stel ik in het openbaar vast dat die zonde door de classis in haar besluit is begaan.

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , , , | Een reactie plaatsen

Een heilloos besluit van de classis ’s-Gravenhage in de CGK

Op de classis van 30 augustus 2023 van CGK ’s-Gravenhage is iets schokkends gebeurd.

Met verdriet en ontsteltenis nam ik kennis van het besluit dat de classis toen nam, zoals het op de weekbrief van de CGK Gouda wordt verwoord. De weergave van dit besluit is daar als volgt.

De classis Den Haag kwam op 30 augustus bijeen. Hoofdonderwerp was dat de CGK Zoetermeer – een samenwerkingsgemeente met de NGK – de ambten voor vrouwen heeft opengesteld en inmiddels ook vrouwen in ambten heeft bevestigd. De classis besloot na lang spreken en met 16 stemmen vóór en 14 stemmen tegen dat de CGK Zoetermeer voorlopig niet meer volwaardig lid van de classis mag zijn: ‘de band tussen de classis en de CGK Zoetermeer op te schorten’. Dit besluit is zeer ingrijpend, ook al is nog niet duidelijk of dit besluit zal standhouden en welke gevolgen dit besluit allemaal zal hebben. Het lijkt een unicum in de geschiedenis.

Waarom is dit een heilloos besluit? Omdat het onduidelijk, onrechtvaardig, ongeoorloofd en onbesuisd is. Hieronder verklaar ik mij nader.

Het besluit is onduidelijk. Want wat is ‘de band opschorten’? In de kerkorde kom ik die term niet tegen. Het lijkt nog het meest op ‘schorsen’. Dat woord komt in de kerkorde wel voor (artikel 79 en 80). Maar dat woord wordt hier niet gebruikt. Wat wordt hier eigenlijk besloten? En wat is nu de positie van de eigen predikant en de emerituspredikanten van Zoetermeer? Hun predikantschap is onlosmakelijk verbonden met de gemeente die bij hun emeritering betrokken was. Het gaat hier over ds. Mak, ds. Drayer, ds. Van Langevelde en prof. Peels. Is hun predikantschap binnen de CGK nu ook opgeschort?

Het besluit is onrechtvaardig. Schorsen is aan de orde bij grove openbare zonden. Heeft Zoetermeer een grove zonde gepleegd? Er wordt wel gezegd: ja, in zo’n geval pleeg je meineed, en dat is een van de voorbeelden in artikel 80 van grove zonden. Je hebt immers verklaard je in alles te houden aan de kerkelijke bepalingen en een belofte geldt in de kerk als een eed. Maar als een kerkenraad klem zit tussen een kerkelijke bepaling en het onbegrip van de gemeente, waarvan de kerkenraad geroepen is (door Christus geroepen!) het welzijn te zoeken, is het spreken van meineed wel erg ver gezocht, om niet te zeggen: onterecht.

Het besluit is ongeoorloofd. Dit mag helemaal niet. De vorige synode heeft bepaald dat er in de periode tot de volgende synode geen tuchtmaatregelen worden getroffen die verder gaan dan vermaning. Wat je ook van dit synodebesluit vindt: de classis deed iets wat door de synode is afgewezen. Daarmee  heeft zij zelf een kerkelijke bepaling overtreden.

Het besluit is ook onbesuisd. De band met Zoetermeer is nu ‘opgeschort’. Wat betekent dit voor de afgevaardigden die tegen dit voorstel hebben gestemd, en voor hun kerken? Onontwijkbaar staan zij voor de keuze: zullen wij de band met Zoetermeer bewaren of die met de kerken die de band met Zoetermeer hebben opgeschort? Als zij voor de laatste kiezen, gaan ze er de facto in mee de band met Zoetermeer op te schorten, zelfs al tekenen ze tegen die beslissing beroep aan. Je kunt niet de kool en de geit sparen. Bekijk het maar eens vanuit het perspectief van Zoetermeer. De tegenstemmers en hun kerken staan dus voor de gewetensbeslissing óf de band met de kerken van de voorstemmers op te schorten óf de band met Zoetermeer. Daardoor tekent zich op classisschaal een scheur af in de gemeenschap van de kerk. Met een krappe meerderheid heeft deze classis zichzelf opgeblazen. En de voorstemmers zetten zich te kijk als scheurmakers. Een grove openbare zonde.

Let wel: deze analyse is onafhankelijk van hoe je tegen vrouwelijke ambtsdragers aankijkt, al is het geen geheim hoe ik daar in sta.

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , , | Een reactie plaatsen

Problemen met een nieuw avondmaalsformulier (2)

In mijn vorige blog heb ik een van mijn moeiten verklaard met een nieuw avondmaalsformulier dat door de synode van de CGK in 2010 is vastgesteld. Ik heb toen een tweede bijdrage in het vooruitzicht gesteld. Die lever ik nu. Mijn tweede bezwaar weegt eigenlijk nog wel zwaarder dan het eerste. Het heeft betrekking op het zelfonderzoek dat aan de viering vooraf dient te gaan. De passage luidt als volgt.

Ten slotte moet ieder zich afvragen of hij gezind is, voortaan uit dankbaarheid met heel zijn leven God de Here en zijn naaste te dienen en lief te hebben. Zij die deze gezindheid niet kennen, mogen niet aan het avondmaal deelnemen.
Dit betreft allen die niet op de Here alleen willen vertrouwen; allen die Hem op een andere manier dienen dan Hij in de Bijbel beveelt; allen die de naam van de Here door vloeken of op andere wijze misbruiken; allen die de kerkdiensten niet trouw bezoeken, of de prediking en de sacramenten minachten; allen die hun ouders of andere gezagsdragers niet eren; allen die zich aan menselijk leven vergrijpen of haat koesteren tegen hun medemensen en zich niet met hen willen verzoenen; allen die, getrouwd of ongetrouwd, hun lichaam niet rein bewaren; allen die zich oneerlijk verrijken of die verkwistend of gierig leven; alle leugenaars en roddelaars; en allen die niet verlangen het kwaad tot in de wortel van hun hart uit te roeien.
Zolang zij zich niet bekeren, moeten zij zich van het avondmaal onthouden, opdat Gods oordeel over hen niet verzwaard zal worden.

In deze omschrijvingen is eenvoudig de volgorde van de Tien geboden te herkennen. De teneur is: als je je niet aan de Tien geboden houdt, mag je niet aan het avondmaal deelnemen. Dat is een ander accent dan in het oude formulier uit de 16e eeuw wordt gezet. Daarin worden ook mensen gewaarschuwd om niet deel te nemen aan de viering van de maaltijd, maar toch anders. De betreffende passage luidt daar als volgt.

Ten derde, onderzoeke een iegelijk zijn consciëntie (= geweten), of hij ook gezind is, voortaan met zijn ganse leven waarachtige dankbaarheid jegens God den Heere te bewijzen, en voor het aangezicht Gods oprechtelijk te wandelen; insgelijks of hij zonder enige geveinsdheid alle vijandschap, haat en nijd van harte afleggende, een ernstig voornemen heeft, om van nu voortaan in waarachtige liefde en enigheid met zijn naasten te leven.
…die dit getuigenis in hun harten niet gevoelen, die eten en drinken zichzelf een oordeel. Waarom wij ook, naar het bevel van Christus en van de apostel Paulus, allen, die zich met deze navolgende ergerlijke zonden besmet weten, vermanen van de tafel des Heeren zich te onthouden en hun te verkondigen, dat zij geen deel in het Rijk van Christus hebben; als daar zijn: alle afgodendienaars, allen, die verstorven heiligen, engelen of andere schepselen aanroepen; allen die den beelden eer aandoen; alle tovenaars en waarzeggers, die vee of mensen, mitsgaders andere dingen zegenen, en die aan zulke zegening geloof hechten; alle verachters van God, en zijn Woord, en van de heilige sacramenten; alle Godslasteraars, allen die tweedracht, sekten en muiterij in de kerken en wereldlijke regeringen begeren aan te richten; alle meinedigen; allen die hun ouderen en overheden ongehoorzaam zijn; alle doodslagers, kijvers en die in haat en nijd tegen hun naaste leven; alle echtbrekers, hoereerders, dronkaards, dieven, woekeraars, rovers, spelers, gierigaards, en al degenen, die een ergerlijk leven leiden.
Deze allen, zolang zij in zulke zonden blijven, zullen zich van deze spijze (welke Christus alleen voor zijn gelovigen verordineerd heeft) onthouden, opdat hun gericht en hun verdoemenis niet des te zwaarder worde.

Ook door deze passage schemeren de Tien geboden heen. Dat is het verschil niet. Maar wat dan wel? Mij valt op dat het oude formulier in zijn afwijzing van mensen om aan de maaltijd deel te nemen focust op ‘ergerlijke zonden’ en een ‘ergerlijk leven’. Dat zijn zonden die zichtbaar worden voor anderen en aanstoot geven. Over details van die lijst kun je van mening verschillen, maar de intentie is duidelijk: deelname aan de avondmaalsgemeenschap gaat niet samen met een ergerniswekkend leven. Dat is niet alleen ten opzichte van de persoon onacceptabel, maar ook de gemeenschap onwaardig. Zeker, de passage begint met de binnenkant en wijst op de goede gezindheid. Maar dat blijft een kwestie van het zelfonderzoek in het geweten, binnen de kaders van besef dat je tekortschiet, dat je Christus nodig hebt en dat je naar beter verlangt en streeft, met Gods hulp.

In het nieuwe formulier treedt er een verschuiving op waarin niet de aanstootgevende levenshouding een reden is om mensen hun plaats te wijzen buiten de avondmaalsgemeenschap, maar de persoonlijke afweging of ze zich wel goed genoeg aan de Tien geboden hebben gehouden. Dat levert zowel gewetensnood als schijnheiligheid op. Beide zouden moeten worden vermeden. Trouw kerkbezoek, afwezigheid van haatgevoelens, lichamelijke reinheid, matigheid en vrijgevigheid, niet roddelen, het hartgrondig verfoeien van persoonlijke zwakten, dat worden dan de criteria. Daar zitten dingen bij waar mensen van zeggen: daar kom ik nooit aan toe, het avondmaal is niet voor mij. Anderen komen tot de conclusie dat ze het er aardig van af hebben gebracht.

Hier komt, ongetwijfeld onbedoeld, een farizees element de geloofsbeleving binnen. Die kant moet het met de kerk niet op. In een tijd waarin de secularisatie angstwekkend om zich heen grijpt, werkt dat precies averechts. Het druist in tegen de mentaliteit van onze Heer Jezus.

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , , , | Een reactie plaatsen

Problemen met een nieuw avondmaalsformulier (1)

Enige tijd geleden moest ik ter voorbereiding op de viering van het avondmaal de zondag daarna het eerste deel lezen van een avondmaalsformulier dat in 2010 door de synode van de CGK definitief is aanvaard. Met de tekst daarvan had ik diverse moeiten, maar ja, de kerkenraad beslist. Ik heb besloten er wat tijd overheen te laten gaan en dan mijn moeiten op mijn weblog nader te verklaren. Dat is wat ik nu ga doen in (minimaal) twee blogs.

Mijn eerste moeite betreft de uitleg die gegeven wordt van het bloed dat in Jezus’ instellingswoorden wordt genoemd. De passage luidt als volgt.

Zonder bloedstorting is er geen vergeving. Het Oude Testament vertelt ons dat God de eerstgeborenen van de Egyptenaars doodde, maar dat de Israëlieten veilig waren achter het bloed dat aan de deurposten gestreken was. Bij de wetgeving op de berg Sinaï moest Mozes het volk met bloed van offerdieren besprengen. Ook bij de tempeldienst vloeide bloed om de zonden te verzoenen. Zo hebben wij het bloed van Christus nodig om gered te worden. Hij is het Lam dat de zonde van de wereld wegneemt. Zijn bloed is het bloed van het nieuwe verbond dat bekrachtigd werd toen Hij uitriep: Het is volbracht!
Wie bescherming zoekt achter dat bloed, heeft versterking van het geloof nodig. De Here gebruikt daarvoor naast het hoorbare Woord ook de zichtbare tekenen van brood en wijn.

Wat mij bezwaard is de verwarrende veelheid van toepassingen van bloed in het Oude Testament die hier worden samengebracht: de offerdienst in het algemeen, het bloed van het Paaslam dat op de deurposten gesmeerd moest worden op de avond vóór de uittocht uit Egypte en ieder jaar in de Pesachviering, het bloedritueel bij de verbondssluiting bij de berg Sinaï. Op welke van deze toepassingen grijpt Jezus nu terug, wanneer Hij de beker van de lofprijzing ‘de beker van het nieuwe verbond in zijn bloed’ noemt? Waar een avondmaalsformulier toch onder meer bedoeld is om de betekenis helder uit te leggen, worden hier alleen maar vragen opgeroepen.

Jezus’ spreken van het bloed van het nieuwe verbond slaat niet terug op het slachten van het Paaslam en het strijken van het bloed daarvan op de buitenranden van de deur. Misschien dat deze opmerking verbazing wekt. Het avondmaal is toch een voortzetting van de Pesachmaaltijd? Zeker, maar niet op de manier dat de wijn in de beker verwijst naar het bloed van het Paaslam. Niet het Paaslam, maar de beker staat centraal. Die ging tijdens de Pesachmaaltijd meerdere keren rond. Prof. Versteeg heeft ons hier destijds op college nadrukkelijk bij bepaald.

Behalve de verbinding met de beker van de lofprijzing legt Jezus een relatie met het bloed van het oude verbond: tijdens de verbondssluiting bij de Sinaï moest het volk besprenkeld worden met bloed, als teken van reiniging en verzoening. Tegenover het bloed van het oude verbond staat nu het bloed van het nieuwe verbond. Die parallellie en climax blijft in het nieuwe formulier ongenoemd.

Er is nog een verbinding die Jezus legt. De uitleg in het nieuwe formulier zwijgt daarover. Dat is de verbinding met zijn eigen leven. Het is zijn bloed dat vergoten wordt tot verzoening van onze zonden. De betekenis van zijn lichaam en bloed staat  in de viering van het avondmaal centraal. Het formulier zegt ‘Zo hebben wij het bloed van Christus nodig om gered te worden’, maar de link met Jezus’ eigen instellingswoorden ontbreekt.

Ook lees ik niets van een uitleg waarom bloed zo belangrijk is. Als je dan zo veel nadruk legt op het belang van bloedhandelingen voor de verzoening, leg dan ook even uit waarom bloed daarbij zo belangrijk is. Dat is niet zo moeilijk, want Leviticus 17:11 is daar expliciet in: in het bloed is het leven (lettterlijk: de ziel, maar met de ziel wordt de levenskern bedoeld); bloedstorting is het geven van leven: het leven van een offerdier in plaats van de offeraar, het leven van Christus in plaats van de gelovigen.

Het laatste manco dat ik waarneem, is dat door de nadruk op het bloed de nadruk op de betekenis van het brood en Jezus’ lichaam nauwelijks aan bod komt. Jezus zegt: ‘Dit is mijn lichaam’. Dat is geen offerterminologie, maar opent nog weer een aanvullend perspectief op de betekenis van Jezus’ instellingswoorden. Door daar niet de aandacht op te vestigen, wordt dat aanvullende perspectief ons in de uitleg onthouden. Jezus’ lichaam en bloed: dat is Hijzelf. Door te eten en te drinken aan de maaltijd vieren wij onze eenheid met Hem. Hij is het zelf die in ons woont door zijn Geest, even zeker als wij het brood eten en uit de beker drinken, zegt de catechismus vanuit het geloof.

Door zo veel te spreken over het bloed in allerlei verschillende contexten, maar zonder heldere uitleg en terugkoppeling op Jezus’ eigen woorden, wordt deze passage in het nieuwe avondmaalsformulier een bloederig geheel die onbegrip en weerstand oproept. Dat is jammer. Niet iedere vernieuwing is een verbetering.

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , | Een reactie plaatsen

Heeft God gevoel voor humor?

Ooit vroeg een jeugddienstcommissie mij om het in een jeugddienst eens te hebben over humor in de Bijbel. De gegevens zijn niet zo talrijk. Ik noem enkele voorbeelden.
Ik proef humor in het verhaal van de aankondiging van de geboorte van Abrahams zoon bij Sara die al op hoge leeftijd is. Als zij dat achter het tentdoek hoort, denkt ze: zal ik nog seksueel opgewonden raken, terwijl ik verwelkt ben en ook mijn man al oud is? Bij de gedachte alleen al schiet ze in de lach.
Je zou humor kunnen zien in de opdracht aan de hoge Aramese generaal Naäman, die op voorspraak van een slavin gemaakt Israëlitisch meisje voor de genezing van zijn melaatsheid naar de koning van Israël ging en bij de profeet uitkwam. Hij moest zich zeven maal onderdompelen in het armzalige riviertje de Jordaan.
Op de berg Karmel spoort de profeet Elia de Baälpriesters aan wat harder tot Baäl te roepen om vuur uit de hemel te geven dat hun altaar verbrandt. ‘Misschien heeft hij zich teruggetrokken om zijn behoefte te doen!’
Te denken is aan hoe de profeten de beeldendienst bespottelijk maakten: afgodendienaars nemen een stuk hout, een deel steken ze in brand om zich eraan te warmen en van de rest houwen ze een god.
In Psalm 2 maakt God zich vrolijk over het overmoedige verzet van de vijanden tegen Gods gezalfde koning: hoe verzinnen ze het dat ze van hem kunnen winnen!
Sommige spreuken zijn ook nogal gekruid. ‘Een mooie vrouw zonder verstand is als een gouden ring in een varkenssnuit’ (11:22), en: ‘Wie zich met een ruzie bemoeit die hem niet aangaat, trekt aan de oren van een hond die rustig voorbijloopt’ (26:17).
Je zou ook kunnen denken aan de houding van Paulus toen de verschrikte magistraten van Filippi hem in vrijheid stelden nadat ze gehoord hadden dat hij Romeins staatsburger was. Paulus weigerde te vertrekken indien de hoogwaardigheidsbekleders niet zelf hem en zijn reisgenoot Silas uitgeleide zouden doen.

Uit de Middeleeuwen is de Paaslach bekend, de risus paschalis. De mensen schateren het in een semi-liturgische setting uit. In de kruisiging en opstanding van Jezus heeft God de duivel beetgenomen. Die dacht de overwinning te hebben behaald, maar keek nu beteuterd op zijn neus. God heeft hem een poets gebakken. Maar de vraag is natuurlijk of deze voorstelling van zaken op verantwoorde exegese berust.

Vallen al deze voorbeelden onder de noemer ‘humor’? Misschien is dat een persoonlijke kwestie. Ze kunnen ook worden uitgelegd als uiting van ongeloof, vernedering, verontwaardiging, sarcasme, als treffende vergelijking, of als voorbeeld van op je strepen staan. Met hier en daar wel degelijk een ondertoon van humor.

De vraag of Gód humor heeft is wat mij betreft interessanter en niet zo eenvoudig te beantwoorden. Het antwoord op die vraag heeft ver strekkende gevolgen voor je visie op God. Je kunt voor een antwoord twee kanten op redeneren.

Aan de ene kant kun je zeggen: humor is goed: hij helpt je de moeilijke kanten van het leven te relativeren. Als humor goed is, komt hij van God, want God is de bron van al het goede. Maar als God de bron is van de humor, dan heeft Hij daar affiniteit mee, net als bijvoorbeeld met muziek. Humor, evenals muzikaliteit, hoort bij God. Dan is het moeilijk vol te houden dat Hij geen humor heeft.
Toch is dit argument niet helemaal overtuigend. Seksualiteit is ook in essentie goed en is geschapen door God. Toch kun je daaruit niet afleiden dat Hij zelf een seksueel wezen is.

Aan de andere kant zijn er ook argumenten om aan God gevoel voor humor te ontzeggen. Want wat ís humor? Het is meer dan grappig of geestig zijn. Ten diepste komt humor daaruit voort dat je in staat bent jezelf en je omstandigheden te relativeren. Die zelfrelativering en zelfspot is de voedingsbodem van de Joodse en de Britse humor. Deze humor heeft zowel iets hilarisch als iets mistroostigs; een klein scheutje van dat laatste is voldoende. Deze humor staat als een huis.

Kan vanuit deze achtergrond gezegd worden dat God humor heeft? Het zou betekenen dat Hij zichzelf kan relativeren. Maar wij hebben geleerd over God in absolute termen te denken: Hij is volmaakt in al zijn eigenschappen. Als Hij zichzelf zou relativeren, zou Hij dan geen afbreuk doen aan zijn eigen absolute volmaaktheid? En als wij op een humoristische manier over God zouden spreken, ook al doen we dat vanuit de respectvolle relatie die wij met Hem mogen hebben, wordt dat dan niet meteen spotten? Gaat Herman Finkers op dat punt niet regelmatig over het randje, ook al neemt hij als (bijna) geen andere komiek het geloof serieus?

Als we humor aan God toeschrijven, gaat het beeld dat we van Hem hebben kantelen. Er komt meer aandacht voor zijn menselijkheid. Hij is de God die zich met mensen verbindt en zich met hen vereenzelvigt. Zijn menswording in Jezus tekent Hem in zijn nabijheid. Humor is dan geen aantasting van zijn volmaaktheid, maar wel een van de manieren waarop Hij omgaat met de ambivalenties van het menszijn. Paulus heeft het in zijn brieven aan de Korintiërs bijvoorbeeld over het zwakke van God. Het is geen rare veronderstelling aan te nemen dat God zich daartoe verhoudt, wellicht ook met humor. Dan is er ruimte voor het antwoord: ja, God heeft humor.

Laten we die zienswijze op God toe, dan gaat er iets veranderen in de omgang met Hem. Wordt die ontspannener? Dat zou kunnen. Maar wel vanuit een diepe waardering en eerbied. Het is de moeite waard daar verder over na te denken. Ik volsta met het werpen van een steen in de vijver.

Hoe heb ik dat in de jeugddienst opgelost? De preek besloot met deze woorden: ‘Met God kun je lachen, of dat nu humor heet of niet.’ Daarmee refereerde ik aan Psalm 126: ‘Toen de HEER het lot van Sion keerde, was het of wij droomden, een lach vulde onze mond.’

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , | Een reactie plaatsen

Slavernijverleden en klimaataverij heden

Rond deze tijd is de afschaffing van de slavernij volop in het nieuws. 1 juli is Keti Koti, de gedenkdag waarop de beëindiging ervan wordt herdacht en gevierd. Vele nakomelingen van tot slaaf gemaakten ervaren nog steeds de negatieve gevolgen van sociale achterstelling, de slavennaam waarmee ze geboren zijn, en de herinneringen aan de mensonwaardige omstandigheden waaronder het voorgeslacht moest leven. Alom wordt geroepen om excuses door de nazaten van de overheersers, de koning voorop. Maar beseffen we wel dat excuses te gemakkelijk kunnen zijn en ongeloofwaardig als we in de tegenwoordige tijd dezelfde fouten maken als onze Nederlandse voorouders?

Ik doel op de parallellie tussen de slavernij en de huidige klimaataverij. Natuurlijk zijn er grote verschillen. Die betreffen de onterende behandeling van mensen als persoonlijk bezit, waarvan de eerste generatie gekocht is op de markt, na een gewelddadige ontvoering met onbeschrijfelijke ellende van een zeereis in het volgestouwde ruim van een schip. Zo behandelen wij mensen niet meer, ook niet de boeren, zelfs niet bij benadering, als het om stikstofregels gaat.

Dat neemt niet weg dat de overeenkomsten te denken geven. Vergis je niet in de argumenten waarom mensen op plantages en in andere bedrijven tegen de afschaffing van de slavernij waren. Die zijn in de huidige discussies maar al te herkenbaar. Door het houden van slaven werd een heel economisch systeem in stand gehouden. De afschaffing betekende dat dit systeem op de schop ging, met alle onzekerheid van dien. Het leidde en leidt tot allerlei dilemma’s.

Eerste probleem: hoe moesten de landbezitters hun bedrijf in stand houden, als ze hun schare van goedkope werknemers kwijt zouden raken? Ze zouden veelal over dezelfde mensen kunnen blijven beschikken, dat wel, maar die moesten ze dan in loondienst nemen. Dat moest wel tot enorme kosten leiden. Hoe konden ze dat betalen? Leidde dit niet tot concurrentievervalsing als andere staten de slavernij in stand hielden, of als je buurman níet op vrijwillige basis zijn slaven vrijliet?

Daar komt een emotioneel probleem bij. De eigenaren waren vaak planters in hart en nieren, die met hun familie op de boerenhofstee woonden en daar hun eer en identiteit aan ontleenden. Geen haar op hun hoofd die eraan dacht dit vrijwillig in de waagschaal te stellen.

Er is nog een probleem dat afgeleid is van het economische: een sociaal probleem. Al die mensen die vrij kwamen, waren die in staat ineens het vrije leven te leiden en zelf de verantwoordelijkheid voor hun bestaan te dragen? Lag hier niet een groot gevaar van sociale ontwrichting en misstanden? Werd dit geen voedingsbodem voor criminaliteit en ontwrichting van de rechtsorde? Was het niet beter de slaven slaaf te houden en goed voor hen te zorgen?

Ik denk dat de omslag in denken veel groter was dan tegenwoordig als het om stikstof, CO2 – uitstoot en grondwaterpeil in het verkeer, de industrie en de landbouw gaat. Daar spelen met alle verschillen dezelfde soort problemen en onzekerheden.

Het economische probleem van hogere productiekosten, niet meer rendabel zijn van het bedrijf en de beduchtheid voor concurrentievervalsing spelen ook hier.
Het emotionele probleem zien we levensgroot terug in de boerengezinnen die met het boerenbedrijf vergroeid zijn.
Het sociale probleem is van een andere orde, maar komt ook hier om de hoek kijken. Boeren gebruiken het zelf: als wij jullie monden niet meer voeden, moet het voedsel van ver gehaald worden en gaan de prijzen omhoog door de transportkosten. Bovendien is er dan minder voedsel beschikbaar voor de vele miljarden mensen die deze aardbol bevolken.

Daar staan vroeger en nu de argumenten vóór afschaffing van de slavernij en vóór het voorkomen van klimaataverij tegenover. Het gaat om het bestrijden van een inhumaan instituut en dus de erkenning van de menselijke waardigheid. Dat speelt tegenwoordig ook: wij moeten voorkomen dat de armsten vanaf nu en ons nageslacht straks slachtoffer worden van de ecologische rampen die de opwarming van de aarde teweegbrengt: overstromingen, droogten, bosbranden, ondraaglijke zomerse hitte, mislukte oogsten, orkanen. Als wij zo’n aarde aan hen nalaten door onze nalatigheid, dan is dat een misdaad tegen de menselijkheid.

Een andere overeenkomst is de ontkenning van het probleem. Afschaffing van de slavernij zou meer kwaad doen dan goed. Milieumaatregelen die geld kosten doen ook meer kwaad dan goed. We houden het zonder die maatregelen nog best een poos vol. Hogere kosten en allerlei beperkingen in de bedrijfsvoering brengen alleen maar maatschappelijke onrust. Ook hier is er het gebrek aan bereidheid en het onvermogen óm te denken en de andere kant van de werkelijkheid als uitgangspunt te nemen.

Mijn punt is het volgende. Hoe kun je op een geloofwaardige manier slavernijexcuses maken, als je in de huidige paradigmaverandering niet bereid of in staat bent het oude denkschema los te laten? Dit geldt voor de regering, voor de koning en voor iedere boer en burger. Slavernijexcuses worden dan wel een beetje goedkoop. Je bent dan zelf niet bereid of in staat datgene te doen waarover je de toenmalige slavenhouders in gebreke stelt.

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , , , | Een reactie plaatsen

Declarerende dominees

Sinds ik zondags steeds in andere gemeenten voorga in de dienst, valt het me extra op: van de penningmeester krijg ik veelal een declaratieformulier waarop ik de datum en het aantal diensten moet invullen, alsmede de verreden kilometers. Soms moet ik het eindbedrag zelf uitrekenen. Ik declareer daarmee dus een honorarium en een reiskostenvergoeding. Allereerst mijn waardering dat gemeenten en penningmeesters trouw bereid zijn deze tegemoetkomingen te doen. Het is ook overeenkomstig de Schrift: de arbeider is zijn loon waard. Ik heb echter ook een probleem.

Vanouds is het in de kerk buiten de goede orde om voor het brengen van het evangelie een financiële vergoeding te vragen. Paulus bracht voor zijn prediking ook geen beloning en reiskostenvergoeding in rekening. Het evangelie is gratis, niet te koop. Een dienaar in de wijngaard van God zal voor zijn inzet door God genadig worden beloond. Geldelijk gewin mag geen motief zijn. Kosten declareren is daarom niet gepast. Daarmee wordt de dienst van het Woord en de sacramenten in een soort contract afhankelijk gemaakt van een financiële wederdienst. Dat is de marktwerking in de kerk. Zo moet het in de kerken niet toegaan.

Ik heb het hier niet eens over loslopende liturgen die tegen een commercieel tarief allerlei diensten aanbieden die vanouds tot de competentie van predikanten en priesters behoren: begrafenisplechtigheden en huwelijksbevestigingen leiden. Ook het werk van een gewone voorganger, met vergoedingen niet eens hoog zijn, zou ver weg moeten blijven van het zakelijke declareren.

Hoe moet het dan wel? Want een dominee moet toch kunnen leven. Er mag toch wel wat tegenover staan als hij zich inzet? Vanouds hebben de kerken daarvoor een subtiele werkwijze: de predikant legt geen financiële voorwaarden op tafel, maar uit zichzelf zorgt de kerk voor een vergoeding. De kerken stellen ook zelf de hoogte daarvan vast.

Dat ging in het verleden ook wel eens anders. Dan preekte de voorganger ‘op de zak’. Dat betekent dat hij de opbrengst van de collecte mee naar huis kreeg. En er doen anekdotes de ronde over gevierde predikers die preken of tijdredes van verschillende prijzen in de aanbieding hadden. onsmakelijk gewoon. Gelukkig is dat vandaag de dag niet meer aan de orde.

Ik zou alle penningmeesters in overweging willen geven het te doen zoals ik van sommige van hen meemaak: zij laten me geen declaratieformulier invullen, maar vragen gewoon naar het aantal diensten en het aantal kilometers. En voorgangers: onderzoek je eerlijk of je niet een extra preekafspraak maakt vanwege het financiële extraatje dat eraan verbonden is.

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , | Een reactie plaatsen

Visie van mr. dr. Pieter Pel op de kerkfusie

In een artikel ‘Kerk-en-fusie: waar is de gemeente?’ (http://bezinninggkv.nl/publicaties/) verdedigt mr. dr. Pieter Pel dat het fusiebesluit alleen geëffectueerd kan worden nadat de plaatselijke kerken dat hebben kunnen beoordelen. Daarom vindt hij het een omissie dat er nog steeds geen formeel fusiebesluit is. Dit komt pas in april, kort voor de beoogde fusiedatum 1 mei 2023. De kerkenraden en de gemeenteleden worden zijns inziens ten onrechte buiten de besluitvorming gehouden. De synode verkeert in de onjuiste veronderstelling dat plaatselijke kerken automatisch onderdeel worden van het nieuwe kerkverband. Het gevolg zal zijn dat het fusiebesluit, op deze wijze genomen met voorbijgaan aan de plaatselijke kerken, niet rechtsgeldig zal zijn.

Laten we hem eerst zelf aan het woord. ‘Volgens gereformeerd kerkrecht zijn de plaatselijke kerken zelfstandige kerken. Zij zijn op vrijwillige basis toegetreden tot het landelijke kerkverband. Het landelijke kerkverband (synode) kan een plaatselijke kerk niet zonder haar eigen bewilliging zomaar overhevelen naar een ander landelijk kerkverband. Die bevoegdheid is de synode niet gegeven, niet in de kerkorde en ook niet in een andere regeling of besluit. De bevoegdheid van de synode om te besluiten tot fusie van de kerkverbanden (‘koepels’) gaat niet zover dat zij voor individuele plaatselijke kerken kan beslissen om daarin mee te gaan. Dat moeten die plaatselijke kerken echt zelf beslissen.’

Hij beroept zich hiervoor op drie bepalingen uit de huidige kerkorde. De eerste heeft betrekking op de toetsing van synodebesluiten: als een kerkenraad van oordeel is dat een besluit van de GS in strijd is met het Woord van God of de kerkorde, moet hij revisie instellen. Het tweede gaat over de raadpleging van de gemeente: met het oog op de hoofdzaken van zijn beleid raadpleegt de kerkenraad de gemeente. En het derde betreft de instemming van de gemeenteleden. Die is nodig bij beslissingen met verstrekkende financiële gevolgen.

Wat vind ik hiervan? Allereerst: het geformuleerde uitgangspunt deugt niet. Dat is de veronderstelling dat volgens het gereformeerde kerkrecht de plaatselijke kerken op vrijwillige basis zijn toegetreden tot het landelijke kerkverband. Kijk, ze zijn natuurlijk niet tégen hun wil toegetreden. Maar zij hebben dat gedaan in de overtuiging dat Christus alle belijders van zijn naam samenbrengt en aan elkaar geeft. Een kerkverband is meer dan het resultaat van een initiatief van plaatselijke kerken. Het is een voorlopige en gebrekkige afspiegeling van het kerkvergaderende werk van Christus en van de eenheid in Hem. Samen kerk zijn is ten diepste geen kwestie van vrijwilligheid, maar van gehoorzaamheid-in-liefde.

Daarom kan ook niet gezegd worden dat de totstandkoming van de fusiekerk afhankelijk is van de toetreding van de plaatselijke kerken. Het kerkverband, zijnde een uitdrukking van Christus’ kerkopbouwwerk, herkent broeders en zusters in een ooit afgescheiden kerkelijke gemeenschap in het ene geloof, en werkt met vreugde en gehoorzaamheid aan toenadering en eenwording. Dat is een besluit van de breedste vergadering van het kerkverband. De plaatselijke kerken gaan dan inderdaad vanzelf mee, niet naar een volstrekt nieuwe fusiekerk, zij blijven gewoon in hun kerkelijke gemeenschap die nu uitgebreid is, en omwille van de afstemming met de manieren van die andere kerken ook met aanpassingen in de kerkorde te maken krijgt.

Even tussendoor: hier is het in 1892 bij de Vereniging van Afgescheidenen en Dolerenden ook mis gegaan. Enkele gemeenten besloten niet mee te gaan met de Vereniging. Een van de argumenten was dat de kerkfusie van bovenaf was opgelegd en niet van onderop is ontstaan. Zij gingen de CGK vormen. Ik vermoed dat dat ook de achtergrond is van de werkwijze die deze kerkgemeenschap in de jaren ’60 tot en met ’90 van de vorige eeuw heeft toegepast in de contacten met verwante kerken: inzetten op plaatselijke contacten en herkenning. Daar zit natuurlijk ook wel een kern van redelijkheid in: geestelijke eenheid laat zich niet uitsluitend van bovenaf regisseren, zij moet ook van onderop groeien in de onderlinge gemeenschap. Dat zal ook straks ná de fusie terdege een roeping blijven.

Terug naar het fusieproces. Staat de plaatselijke kerk er dan alleen maar bij en kijkt ze ernaar? Nee, als de kerkenraad bezwaard zou zijn, op grond van de Bijbel of de kerkorde, heeft hij de mogelijkheid en in zijn eigen optiek ook de plicht zich aan deze nieuwe kerkgemeenschap te onttrekken. Alleen, dan is dát het besluit dat de kerkenraad aan de gemeenteleden moet voorleggen.

Het beroep op de bepaling dat de kerkenraad over hoofdzaken van zijn beleid in samenspraak met de gemeente beslist, gaat bij de deelname aan de fusiekerk niet op. Die is immers geen kerkenraadsbeleid of kerkenraadsbesluit. Het gaat hier om een synodebesluit. Niet de veronderstelde toetreding, maar een eventuele onttrekking aan het nieuw gevormde kerkverband is voorwerp van besluitvorming.

Ik heb de hartelijke wens dat kerkenraden en gemeenten in staat zijn de grotere geestelijke belangen van kerkelijke eenwording te zien en die te laten prevaleren. Dat neemt niet weg dat er zaken kunnen zijn waarmee je niet gelukkig bent of die zorgen geven. Maar laat dat voor niemand een reden zijn om de fantastische basis waar wij op staan, de grondslag van onze belijdenis, te veronachtzamen.


							
Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , , | Een reactie plaatsen

Heeft De Reuver iets verkeerds geschreven?

De scriba van de PKN, René de Reuver maakte deel uit van de delegatie van de Raad van Kerken die Israël en de Palestijnse gebieden bezocht. Uit zijn persoonlijke blog is een passage opgenomen in het officiële reisverslag. Dat heeft tot grote commotie geleid aan Joodse zijde in Nederland. Het gaat om een associatie van de positie van Palestijnen met die van Joden in de Tweede Wereldoorlog. De gewraakte tekst luidt als volgt.

‘Het bezoek aan Yad Vashem raakt ons ook nog op een andere manier. Wat wij de afgelopen week van Palestijnse christenen gehoord hebben, evenals de muren, hekken en checkpoints die we gezien hebben, dragen we met ons mee. Yad Vashem toont het onvergelijkbare kwaad en leed van de Holocaust. We zijn ons dit heel goed bewust. En toch – tegen wil en dank – roepen de beelden van scheiding en ‘Verboden voor Joden’ associaties op met wat we de afgelopen dagen hebben gezien. De oproep van Palestijnse christenen echoot na in onze oren: vertel wat je hebt gezien!’

Rabbijnen vinden deze vergelijking tussen de positie van Palestijnse christenen en de Jodenvervolging onaanvaardbaar. Hiermee worden de jarenlange pogingen tot verbetering van de relatie tussen joden en christenen in één klap tenietgedaan. Uit de opmerkingen zou blijken dat de kerk nog steeds niet heeft begrepen wat het Joodse volk is aangedaan. Bovendien zouden zulke uitspraken het antisemitisme in de kaart spelen.

Heeft De Reuver iets verkeerds geschreven? Zelf heb ik ooit ook zo’n reis gemaakt naar Israël en Jordanië en naar Palestijnse predikanten in Bethlehem en Amman. En ik heb dezelfde associaties gekregen als hij. Let wel, net als hij zeg ik: Yad Vashem toont het onvergelijkbare kwaad en leed van de Holocaust.’ Dit is echt met geen pen te beschrijven. Ontzettend. Maar als je die muur ziet voordat je naar Bethlehem gaat, met om de zoveel meter een wachttoren, dan krijg je onwillekeurig associaties met een concentratiekamp. En als je dan in gesprekken hoort van vernederingen en onnodige tegenwerking die Palestijnen ondergaan wanneer ze een bezoek willen brengen aan voor hen historische grond, dan is de gedachte aan ‘Voor Joden verboden’ niet ver. ‘Tegen wil en dank’, schrijft De Reuver erbij. Zo werkt het gewoon.

In ieder geval komt in dit incident duidelijk aan het licht op wat voor gevoelig terrein wij ons bevinden. De situatie is zo precair dat je het niet goed kunt doen. Of je vraagt indringend aandacht voor de heikele positie van Palestijnse christenen daarginds en kunt daarbij alle gevoeligheden niet ontzien, of je benadrukt de verbijsterende geschiedenis van het Joodse volk en laat de Palestijnse situatie daarbij in de schaduw staan. Maar deze of-of-situatie is niet bevredigend.

Het moet toch mogelijk zijn elkaar een spiegel voor te houden? Nee, de shoa is van een totaal andere orde dan de achterstelling van Palestijnen. En de muur om de Palestijnse gebieden is vanuit de terreuraanslagen in het verleden zeker te verklaren, maar dat neemt niet weg dat hier blinde vlekken kunnen ontstaan waarbij men zich onvoldoende realiseert dat geleidelijk de rollen van onderdrukten en onderdrukkers kunnen omkeren. Vanuit onderlinge verbondenheid zowel met Israël als met Palestijnse christenen moeten deze dingen gezegd kunnen worden.

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , , | Een reactie plaatsen