Declarerende dominees

Sinds ik zondags steeds in andere gemeenten voorga in de dienst, valt het me extra op: van de penningmeester krijg ik veelal een declaratieformulier waarop ik de datum en het aantal diensten moet invullen, alsmede de verreden kilometers. Soms moet ik het eindbedrag zelf uitrekenen. Ik declareer daarmee dus een honorarium en een reiskostenvergoeding. Allereerst mijn waardering dat gemeenten en penningmeesters trouw bereid zijn deze tegemoetkomingen te doen. Het is ook overeenkomstig de Schrift: de arbeider is zijn loon waard. Ik heb echter ook een probleem.

Vanouds is het in de kerk buiten de goede orde om voor het brengen van het evangelie een financiële vergoeding te vragen. Paulus bracht voor zijn prediking ook geen beloning en reiskostenvergoeding in rekening. Het evangelie is gratis, niet te koop. Een dienaar in de wijngaard van God zal voor zijn inzet door God genadig worden beloond. Geldelijk gewin mag geen motief zijn. Kosten declareren is daarom niet gepast. Daarmee wordt de dienst van het Woord en de sacramenten in een soort contract afhankelijk gemaakt van een financiële wederdienst. Dat is de marktwerking in de kerk. Zo moet het in de kerken niet toegaan.

Ik heb het hier niet eens over loslopende liturgen die tegen een commercieel tarief allerlei diensten aanbieden die vanouds tot de competentie van predikanten en priesters behoren: begrafenisplechtigheden en huwelijksbevestigingen leiden. Ook het werk van een gewone voorganger, met vergoedingen niet eens hoog zijn, zou ver weg moeten blijven van het zakelijke declareren.

Hoe moet het dan wel? Want een dominee moet toch kunnen leven. Er mag toch wel wat tegenover staan als hij zich inzet? Vanouds hebben de kerken daarvoor een subtiele werkwijze: de predikant legt geen financiële voorwaarden op tafel, maar uit zichzelf zorgt de kerk voor een vergoeding. De kerken stellen ook zelf de hoogte daarvan vast.

Dat ging in het verleden ook wel eens anders. Dan preekte de voorganger ‘op de zak’. Dat betekent dat hij de opbrengst van de collecte mee naar huis kreeg. En er doen anekdotes de ronde over gevierde predikers die preken of tijdredes van verschillende prijzen in de aanbieding hadden. onsmakelijk gewoon. Gelukkig is dat vandaag de dag niet meer aan de orde.

Ik zou alle penningmeesters in overweging willen geven het te doen zoals ik van sommige van hen meemaak: zij laten me geen declaratieformulier invullen, maar vragen gewoon naar het aantal diensten en het aantal kilometers. En voorgangers: onderzoek je eerlijk of je niet een extra preekafspraak maakt vanwege het financiële extraatje dat eraan verbonden is.

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , | Een reactie plaatsen

Visie van mr. dr. Pieter Pel op de kerkfusie

In een artikel ‘Kerk-en-fusie: waar is de gemeente?’ (http://bezinninggkv.nl/publicaties/) verdedigt mr. dr. Pieter Pel dat het fusiebesluit alleen geëffectueerd kan worden nadat de plaatselijke kerken dat hebben kunnen beoordelen. Daarom vindt hij het een omissie dat er nog steeds geen formeel fusiebesluit is. Dit komt pas in april, kort voor de beoogde fusiedatum 1 mei 2023. De kerkenraden en de gemeenteleden worden zijns inziens ten onrechte buiten de besluitvorming gehouden. De synode verkeert in de onjuiste veronderstelling dat plaatselijke kerken automatisch onderdeel worden van het nieuwe kerkverband. Het gevolg zal zijn dat het fusiebesluit, op deze wijze genomen met voorbijgaan aan de plaatselijke kerken, niet rechtsgeldig zal zijn.

Laten we hem eerst zelf aan het woord. ‘Volgens gereformeerd kerkrecht zijn de plaatselijke kerken zelfstandige kerken. Zij zijn op vrijwillige basis toegetreden tot het landelijke kerkverband. Het landelijke kerkverband (synode) kan een plaatselijke kerk niet zonder haar eigen bewilliging zomaar overhevelen naar een ander landelijk kerkverband. Die bevoegdheid is de synode niet gegeven, niet in de kerkorde en ook niet in een andere regeling of besluit. De bevoegdheid van de synode om te besluiten tot fusie van de kerkverbanden (‘koepels’) gaat niet zover dat zij voor individuele plaatselijke kerken kan beslissen om daarin mee te gaan. Dat moeten die plaatselijke kerken echt zelf beslissen.’

Hij beroept zich hiervoor op drie bepalingen uit de huidige kerkorde. De eerste heeft betrekking op de toetsing van synodebesluiten: als een kerkenraad van oordeel is dat een besluit van de GS in strijd is met het Woord van God of de kerkorde, moet hij revisie instellen. Het tweede gaat over de raadpleging van de gemeente: met het oog op de hoofdzaken van zijn beleid raadpleegt de kerkenraad de gemeente. En het derde betreft de instemming van de gemeenteleden. Die is nodig bij beslissingen met verstrekkende financiële gevolgen.

Wat vind ik hiervan? Allereerst: het geformuleerde uitgangspunt deugt niet. Dat is de veronderstelling dat volgens het gereformeerde kerkrecht de plaatselijke kerken op vrijwillige basis zijn toegetreden tot het landelijke kerkverband. Kijk, ze zijn natuurlijk niet tégen hun wil toegetreden. Maar zij hebben dat gedaan in de overtuiging dat Christus alle belijders van zijn naam samenbrengt en aan elkaar geeft. Een kerkverband is meer dan het resultaat van een initiatief van plaatselijke kerken. Het is een voorlopige en gebrekkige afspiegeling van het kerkvergaderende werk van Christus en van de eenheid in Hem. Samen kerk zijn is ten diepste geen kwestie van vrijwilligheid, maar van gehoorzaamheid-in-liefde.

Daarom kan ook niet gezegd worden dat de totstandkoming van de fusiekerk afhankelijk is van de toetreding van de plaatselijke kerken. Het kerkverband, zijnde een uitdrukking van Christus’ kerkopbouwwerk, herkent broeders en zusters in een ooit afgescheiden kerkelijke gemeenschap in het ene geloof, en werkt met vreugde en gehoorzaamheid aan toenadering en eenwording. Dat is een besluit van de breedste vergadering van het kerkverband. De plaatselijke kerken gaan dan inderdaad vanzelf mee, niet naar een volstrekt nieuwe fusiekerk, zij blijven gewoon in hun kerkelijke gemeenschap die nu uitgebreid is, en omwille van de afstemming met de manieren van die andere kerken ook met aanpassingen in de kerkorde te maken krijgt.

Even tussendoor: hier is het in 1892 bij de Vereniging van Afgescheidenen en Dolerenden ook mis gegaan. Enkele gemeenten besloten niet mee te gaan met de Vereniging. Een van de argumenten was dat de kerkfusie van bovenaf was opgelegd en niet van onderop is ontstaan. Zij gingen de CGK vormen. Ik vermoed dat dat ook de achtergrond is van de werkwijze die deze kerkgemeenschap in de jaren ’60 tot en met ’90 van de vorige eeuw heeft toegepast in de contacten met verwante kerken: inzetten op plaatselijke contacten en herkenning. Daar zit natuurlijk ook wel een kern van redelijkheid in: geestelijke eenheid laat zich niet uitsluitend van bovenaf regisseren, zij moet ook van onderop groeien in de onderlinge gemeenschap. Dat zal ook straks ná de fusie terdege een roeping blijven.

Terug naar het fusieproces. Staat de plaatselijke kerk er dan alleen maar bij en kijkt ze ernaar? Nee, als de kerkenraad bezwaard zou zijn, op grond van de Bijbel of de kerkorde, heeft hij de mogelijkheid en in zijn eigen optiek ook de plicht zich aan deze nieuwe kerkgemeenschap te onttrekken. Alleen, dan is dát het besluit dat de kerkenraad aan de gemeenteleden moet voorleggen.

Het beroep op de bepaling dat de kerkenraad over hoofdzaken van zijn beleid in samenspraak met de gemeente beslist, gaat bij de deelname aan de fusiekerk niet op. Die is immers geen kerkenraadsbeleid of kerkenraadsbesluit. Het gaat hier om een synodebesluit. Niet de veronderstelde toetreding, maar een eventuele onttrekking aan het nieuw gevormde kerkverband is voorwerp van besluitvorming.

Ik heb de hartelijke wens dat kerkenraden en gemeenten in staat zijn de grotere geestelijke belangen van kerkelijke eenwording te zien en die te laten prevaleren. Dat neemt niet weg dat er zaken kunnen zijn waarmee je niet gelukkig bent of die zorgen geven. Maar laat dat voor niemand een reden zijn om de fantastische basis waar wij op staan, de grondslag van onze belijdenis, te veronachtzamen.


							
Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , , | Een reactie plaatsen

Heeft De Reuver iets verkeerds geschreven?

De scriba van de PKN, René de Reuver maakte deel uit van de delegatie van de Raad van Kerken die Israël en de Palestijnse gebieden bezocht. Uit zijn persoonlijke blog is een passage opgenomen in het officiële reisverslag. Dat heeft tot grote commotie geleid aan Joodse zijde in Nederland. Het gaat om een associatie van de positie van Palestijnen met die van Joden in de Tweede Wereldoorlog. De gewraakte tekst luidt als volgt.

‘Het bezoek aan Yad Vashem raakt ons ook nog op een andere manier. Wat wij de afgelopen week van Palestijnse christenen gehoord hebben, evenals de muren, hekken en checkpoints die we gezien hebben, dragen we met ons mee. Yad Vashem toont het onvergelijkbare kwaad en leed van de Holocaust. We zijn ons dit heel goed bewust. En toch – tegen wil en dank – roepen de beelden van scheiding en ‘Verboden voor Joden’ associaties op met wat we de afgelopen dagen hebben gezien. De oproep van Palestijnse christenen echoot na in onze oren: vertel wat je hebt gezien!’

Rabbijnen vinden deze vergelijking tussen de positie van Palestijnse christenen en de Jodenvervolging onaanvaardbaar. Hiermee worden de jarenlange pogingen tot verbetering van de relatie tussen joden en christenen in één klap tenietgedaan. Uit de opmerkingen zou blijken dat de kerk nog steeds niet heeft begrepen wat het Joodse volk is aangedaan. Bovendien zouden zulke uitspraken het antisemitisme in de kaart spelen.

Heeft De Reuver iets verkeerds geschreven? Zelf heb ik ooit ook zo’n reis gemaakt naar Israël en Jordanië en naar Palestijnse predikanten in Bethlehem en Amman. En ik heb dezelfde associaties gekregen als hij. Let wel, net als hij zeg ik: Yad Vashem toont het onvergelijkbare kwaad en leed van de Holocaust.’ Dit is echt met geen pen te beschrijven. Ontzettend. Maar als je die muur ziet voordat je naar Bethlehem gaat, met om de zoveel meter een wachttoren, dan krijg je onwillekeurig associaties met een concentratiekamp. En als je dan in gesprekken hoort van vernederingen en onnodige tegenwerking die Palestijnen ondergaan wanneer ze een bezoek willen brengen aan voor hen historische grond, dan is de gedachte aan ‘Voor Joden verboden’ niet ver. ‘Tegen wil en dank’, schrijft De Reuver erbij. Zo werkt het gewoon.

In ieder geval komt in dit incident duidelijk aan het licht op wat voor gevoelig terrein wij ons bevinden. De situatie is zo precair dat je het niet goed kunt doen. Of je vraagt indringend aandacht voor de heikele positie van Palestijnse christenen daarginds en kunt daarbij alle gevoeligheden niet ontzien, of je benadrukt de verbijsterende geschiedenis van het Joodse volk en laat de Palestijnse situatie daarbij in de schaduw staan. Maar deze of-of-situatie is niet bevredigend.

Het moet toch mogelijk zijn elkaar een spiegel voor te houden? Nee, de shoa is van een totaal andere orde dan de achterstelling van Palestijnen. En de muur om de Palestijnse gebieden is vanuit de terreuraanslagen in het verleden zeker te verklaren, maar dat neemt niet weg dat hier blinde vlekken kunnen ontstaan waarbij men zich onvoldoende realiseert dat geleidelijk de rollen van onderdrukten en onderdrukkers kunnen omkeren. Vanuit onderlinge verbondenheid zowel met Israël als met Palestijnse christenen moeten deze dingen gezegd kunnen worden.

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , , | Een reactie plaatsen

Eenzame individuen

Niet vaak lees ik een roman. Laten het er het afgelopen jaar vier geweest zijn. Maar nu het opmerkelijke: drie daarvan gaan over eenzame individuen die zich voor de onmogelijke taak gesteld zien hun leven te reconstrueren tot een zinvol geheel. Geen van drieën zijn ze gelovig. Wel hebben ze allen een dun lijntje met het christelijke geloof, hetzij door familie, door vrienden, of door familie van vrienden. Toeval, deze drie leeservaringen? Ik realiseer me dat er genoeg recente boeken zijn met andere thematieken. Toch is de coïncidentie te opvallend om eraan voorbij te gaan. Ik zeg er iets over in de volgorde waarin ik de boeken las.

Het eerste is In de wacht, geschreven door Alfred Birney en uitgegeven in 2020. Ik kreeg het als geschenk. De hoofdpersoon is een gitaarleraar van Oost-Aziatische afkomst met een familiale voorgeschiedenis in Indonesië. Hij wordt op 60-jarige leeftijd plotseling opgenomen in het ziekenhuis na een hartinfarct. Hij overziet zijn leven, denkt aan zijn vrouwen, aan zijn zoon die nog niet bij hem op bezoek is geweest, en aan het racisme waaraan Hollanders zich ondanks hun schijnheilige betuiging van het tegendeel schuldig maken.

Het tweede is het boek Laagland, de auteur is Joseph O’Neill en het verscheen in 2009, vertaald uit het Engels. Ik tikte het voordelig op de kop. De hoofdpersoon is afkomstig uit Nederland. Hij denkt veel aan zijn jeugd samen met zijn moeder in Den Haag. Inmiddels is hij beursspeculant op Wall Street, New York. Zijn vrouw is op hun relatie uitgekeken en wil een poosje, samen met hun zoontje, afstand nemen. Cricket speelt een grote rol. Het balspel brengt hem in contact met een flamboyante Indiër, die hij van tijd tot tijd ontmoet en die, zo blijkt steeds duidelijker, contacten met de onderwereld heeft.

Het derde is van Cormac McCarthy en heet De passagier, in 2022 het Engels verschenen en vertaald. De hoofdpersoon worstelt met het verleden van zijn inmiddels overleden vader, die heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de atoombom. Hij mist zijn beeldschone jongere zus, een wiskundig genie dat aan schizofrenie leed en een einde aan haar leven heeft gemaakt. Vrienden om hem heen vallen weg. Hij wordt achtervolgd door de belastingdienst, of is het een geheime dienst? Hij zwerft over de aarde en komt uiteindelijk met een nieuwe identiteit terecht op Ibiza. Hoe vindt hij rust?

Het zijn geen boeken die ik tot mijn favorieten reken. Toch hebben ze het klaargespeeld mij vast te houden tot het einde. Dat schrijf ik toe aan de fijnzinnige waarnemingen en het beeldende taalgebruik. Eenzaamheid en de vraag naar samenhang en zinsverband, dat zijn de kenmerken die ze aan elkaar verbinden. Ik moet denken aan de titel van een publicatie van psychiater Esther van Venema uit 2022: Het verlaten individu. Waarom voelen we ons zo leeg? Is dat toch een trend aan het worden in de romanliteratuur?

Intussen prijs ik mij gelukkig dat ik anders in het leven sta. Ik mag wel een doel voor ogen zien en mijn bestaan ervaren als deel in een groter zinvol geheel. Dat betekent niet dat ik nooit heb gefaald, met gevolgen die spijtig genoeg onuitwisbaar zijn. Maar ze hebben me niet in de maalstroom van de willekeur geworpen. Het grote verhaal van Gods Zoon die de mens Jezus werd heeft mij behoed voor de eenzaamheid en de leegheid die deze boeken verspreiden als een indringende geur.

Kun je me daarin volgen? Laten we erop gespitst zijn dat we deze manier van in het leven staan op waarde schatten en niet door nonchalance verspelen. Ze kan een getuigenis zijn voor anderen. Niet een getuigenis van ‘ik doe het beter’, maar van ‘ik laat jou niet vallen’. Immers, in jouw zinvolle levensverband is er ook plaats voor die ander. Wie weet, helpt het anderen wanneer ze in de gelegenheid zijn zich aan medemensen vast te klampen die net als jij houvast en richting vinden in een betekenisvol universum.

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , , , , | Een reactie plaatsen

Christelijke klimaatactivisten

Er zijn nu ook christenen die als christen naar buiten treden om actie te voeren voor een beter klimaat. Ze doen dat geweldloos, maar wel door middel van burgerlijke ongehoorzaamheid: de A12 tussen het Binnenhof en het ministerie van economische zaken in Den Haag blokkeren, geen gehoor geven aan vorderingen van de politie om de weg vrij te maken. In plaats van het scanderen van leuzen zingen zij samen en bidden zij, of nemen ze stilte in acht voor klimaatslachtoffers. Zo hebben zij ook een gebedsviering georganiseerd op Schiphol. Zij voeren hun actie in de overtuiging dat zij moeten opkomen voor de schepping die God aan ons heeft toevertrouwd. Vandaag stond daarover een artikel in het ND.

Aan de ene kant kan ik daarvoor waardering opbrengen. Protesteren tegen onrecht is een taak die op de weg van de kerk ligt. Misbruik van de natuur is een vorm van onrecht. De armen zijn als eersten de dupe. Hun schamele woninkjes zijn niet bestand tegen stortregens. Door droogten worden zij als eersten getroffen. Uitbuiting en vervuiling van de schepping doen we op rekening van de komende geslachten. Dat zijn de volgende slachtoffers. Wat voor wereld laten we hun na? Terecht dat daar aandacht voor gevraagd wordt, en dat overheden worden aangeklaagd. Zij houden onrecht in stand.

Toch wringt er iets. De klimaatprotesten worden grimmiger. Het wordt een strijd van de goeden tegen de slechten. Maar de rapporten van de club van Rome zijn al meer dan 50 jaar oud. Al zolang wordt er serieus, met wetenschappelijke argumenten, gewaarschuwd tegen de aanslag op ons leefmilieu door nonchalant, gemakzuchtig, egoïstisch gedrag. Die eerste noodsignalen zijn in de loop der tijd bevestigd en versterkt door andere: het broeikaseffect, exponentieel groeiend door het smelten van de permafrost, de afname van de biodiversiteit en daarmee de verstoring van het ecologische evenwicht, om maar enkele zaken te noemen. De signalen zijn lange tijd genegeerd, ook door de kerken. Waarom nu pas deze klimaatopstand door sommige christenen, en niet al veel eerder?

Ik kan daar maar één antwoord op bedenken: angst, paniek. Nu worden de gevolgen echt tastbaar, nu dringt het besef pas echt door dat we dansen op een vulkaan die op uitbarsten staat. Structurele bosbranden, mislukte oogsten, stijging van de zeespiegel als bedreiging van de kustlijn en alle woningen die daar zijn gebouwd. Er treedt een natuurlijke reflex in werking ingegeven door de angst: vechten of vluchten. Vechten is in actie komen, vluchten is je kop in het zand steken, opgaan in andere dingen.

Daar wringt het voor mij. Als de protestacties worden ingegeven door angst, dan worden ze verbeten, en niet ingegeven door verantwoordelijkheidsgevoel. In dat laatste geval was er al veel eerder iets ondernomen. Maar die verbeten actie uit angst en met falend verantwoordelijkheidsbesef getuigt weer niet van geloof. Het christelijke getuigenis krijgt daardoor iets dubieus. Hoe kunnen we wél geloofwaardig als christenen naar buiten treden in deze kwestie?

Allereerst: niet bang zijn. De wereld is in Gods hand. Wij weten uit de Bijbel dat Hij die door een diepe crisis heen naar de totale vernieuwing leidt. Dit maakt ons blijmoedig en we raken niet van streek door het zoveelste onheilsscenario.
Vervolgens: niet de illusie hebben dat wij met protestacties de mensheid of overheden kunnen bekeren tot verantwoord milieugedrag. Wij krijgen heus alle neuzen niet dezelfde kant op. Er zijn er altijd die misbruik maken van dure afspraken waar anderen zich aan verbinden, áls ze dat al doen. Verwacht het heil niet van mensen.
Verder: onze verantwoordelijkheid nemen door het goede voorbeeld te geven. Dat is al een ontzaglijke opdracht. Opnieuw moeten we daarmee niet de illusie koesteren dat we het onheil afwenden. Dat bewaart ons voor fanatisme. Maar we kijken wel hoe we kunnen bezuinigen op het gebruik van fossiele brandstof en van plastic, en op het eten van vlees.
Ten slotte: blijmoedig door het leven gaan in de verwachting van de komst van Gods rijk.

En het klimaatactivisme dan? Ieder zijn eigen verantwoordelijkheid, daarom wil ik niemand te zwaar vallen in zijn of haar keuze daarvoor. Maar wat mij betreft gaan we niet de openbare orde verstoren en het wettige gezag weerstaan om ons punt te maken vanuit het gevoel van bedreiging.

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , , | Een reactie plaatsen

Geloven zonder kerk

In het redactionele commentaar op zaterdag 7 januari 2023 gaat Aaldert van Soest in op het verschijnsel dat mensen de kerk verlaten zonder hun geloof te verliezen. Wel kan het zijn dat ze sommige aspecten van het hun overgeleverde geloof niet langer zonder problemen kunnen aanvaarden. Ook is het mogelijk dat er in die kerk overtuigingen, regels of conventies zijn die niet langer vanzelf spreken maar als knellend worden ervaren. In de voorbije periode is een aantal van zulke mensen in de krant aan het woord geweest.

De commentator spreekt van de pijn waarmee zo’n stap gepaard kan gaan en de zorg die deze beslissing kan geven. Tegelijk pleit hij ervoor elkaar om zulke ingrijpende veranderingen over en weer niet te veroordelen. De een kan geloven buiten de kerk ervaren als bevrijding, de ander kan de vaste kaders van de geloofstaal, het levensritme, de rituelen en de gemeenschap maar moeilijk missen. Als we proberen elkaar te begrijpen en elkaar de ruimte te geven, geeft dat meer ontspanning bij de ingrijpende beslissing de kerk (tijdelijk) te verlaten of, als het leven een andere wending neemt, daarheen weer terug te keren om te schuilen onder de vleugels van traditie en gemeenschap.

Het is goed dat Van Soest met mildheid over kerkverlaters spreekt die niet uit onverschilligheid of gebrek aan belangstelling de kerk de rug toekeren. Er is dan echt iets aan de hand. Hier past geen veroordeling, maar empathie. Sowieso komt ons het oordeel niet toe over diepe beweegredenen van anderen. Laten we eerst maar eens proberen ze te begrijpen. En laten we zelf in de spiegel kijken die ze ons voorhouden. Want hoe komt het dat mensen de kerk als verstikkend ervaren? Zijn wij te rigide in onze opvattingen? In dit pleidooi val ik hem bij.

Toch gaat hij hierin wel erg ver. Het lijkt in zijn stuk net alsof het van ondergeschikt belang is of je je geloof binnen of buiten de kerk ervaart, en of je wel of niet centrale geloofswaarheden aanvaardt. Maar zo is het niet. We kunnen niet om de standaarden heen van geloven en kerk-zijn. Neem de woorden van Paulus: ‘Als uw mond belijdt dat Jezus de Heer is en uw hart gelooft dat God Hem uit de dood heeft opgewekt, zult u worden gered’ (Romeinen 10:9). Die belijdenis is de norm. En als hij zegt dat wij allen als gelovigen leden van het lichaam van Christus zijn (1 Korintiërs 12), van de kerk dus, dan is behoren tot die kerk maatgevend.

Dat neemt niet weg dat mensen daar door allerlei omstandigheden moeite mee kunnen krijgen. Dan past ons geduld, zeker wanneer zij zich niet vijandig tegen de kerk en haar belijdenis afzetten. Van de kerk wordt flexibiliteit, geduld en nederigheid gevraagd, om de mens in crisis niet onder druk te zetten, maar hem of haar zolang mogelijk in liefde te aanvaarden. Ook moeten we ons rekenschap blijven geven van wat tot de hoofdzaken behoort en wat bijzaken zijn. Hier worden mijns inziens de grootste brokken gemaakt.

Hier heeft Van Soest c.q. de krant zelf ook moeten bijleren. Ik kan me nog herinneren dat hij in 2005 een kort artikel schreef in het ND waarin hij melding maakte van de publicatie van mijn boek ‘Hij heeft een vriend’ en de opvallendste punten daaruit op een rij zette. Dat leidde tot een overzicht dat alle nuance miste omdat de argumenterende opbouw van mijn betoog geheel ontbrak. En dat bij zo’n kwetsbaar onderwerp. Het artikel was voor de lezer een duidelijke uitnodiging om ervan te schrikken en ertegen te zijn. Ik heb daar veel last van gehad: mensen die schande van mijn boekje spraken zonder het zelf te hebben gelezen, maar afgingen op het stukje in de krant. Zo kan het in een kerk (en een christelijk betrokken krant) dus niet toegaan wanneer andersdenkenden met liefde en in verbondenheid worden bejegend.

Ik heb overigens in dit artikel geen aanleiding gezien mijn abonnement op het ND te beëindigen, en inmiddels gaat de krant ook anders om met zulke uitingen die niet het mainstreamgevoel vertolken.

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , | Een reactie plaatsen

Hoogleraar bekleedt geen ambt

De positie van hoogleraren aan de TUA is veranderd. Nu kunnen ook vrouwen hoogleraar worden. Dat klinkt mooi, maar is de verantwoording die daaraan ten grondslag ligt wel zuiver?

Het besluit is al een jaar oud en er is nauwelijks commotie over ontstaan, ook al is het best ingrijpend: gewone hoogleraren aan de Theologische Universiteit van de CGK te Apeldoorn bekleden als zodanig geen ambt meer. Voorheen was dat anders: zij werden bij hun installatie bevestigd in het hoogleraarsambt. In de praktijk leidde dat tot allerlei beperkingen: het was niet mogelijk toptheologen uit het buitenland aan te trekken, en gekwalificeerde vrouwen waren van mededinging uitgesloten, omdat de CGK geen vrouwelijke ambtsdragers kennen.

Het ingrijpende bestaat in de andere status van hoogleraren: in deze positie hebben ze geen opdracht meer van de kerken, geen verantwoordingsplicht meer aan de kerken, en geen loyaliteitsbinding meer aan de kerken. Wat dit praktisch betekent, blijkt uit het feit dat prof. Arnold Huijgen zich na dit besluit vrij kon voelen voor Apeldoorn te bedanken en een professoraat aan de theologische universiteit van de PKN in Amsterdam te aanvaarden.

Toch is er nauwelijks tot geen protest hoorbaar geweest. Dat is wel begrijpelijk. De nieuwe regeling heeft veel voordelen. Als gesubsidieerde wetenschappelijke instelling kon Apeldoorn het niet maken het restrictieve benoemingsbeleid voort te zetten. Ook voor de internationale erkenning en samenwerking is het beter een ruim benoemingsbeleid te kunnen voeren.

Bovendien was deze stap ook weer niet zo moeilijk. In het gereformeerde kerkrecht zat een oneffenheid. De Nederlandse Geloofsbelijdenis kent namelijk slechts drie ambten: dat van predikant, van ouderling en van diaken, maar de kerkorde had er vier: naast de genoemde ook dat van hoogleraar. Door nu expliciet te besluiten de hoogleraar van de ambten uit te sluiten, kon deze oneffenheid worden gladgestreken.

Toch kan ik het niet laten kritiek op de gang van zaken uit te oefenen. Vooral het voordeel dat nu vrouwen kunnen worden benoemd, zonder dat dit betekent dat ‘de vrouw in het ambt’ wordt aanvaard, stuit bij mij op bedenkingen. Immers, als we het Nieuwe Testament erop nalezen, wordt nergens het ‘ambt’ aangevoerd als niet toegankelijk voor vrouwen. Het woord ‘ambt’ speelt daar hoegenaamd geen rol. Wat maakt in onze ambtsleer een dienende taak tot ambt? Dat is de roeping, maar ook het gezag waarmee die taak is bekleed: het gaat om geestelijk leiding geven en geestelijk onderricht geven. Dat impliceert leidinggevende en onderwijsbevoegdheid, die door de ontvangers moeten worden erkend. Bevoegdheid is een vorm van gezag die trouwens nooit absoluut is, maar altijd verantwoord moet worden als dienstbaarheid aan Christus. Het geestelijk leiding geven en onderricht geven aan mannen wordt door Paulus in 1 Timoteüs 2 aan vrouwen ontzegd.

Wat doen echter hoogleraren in de theologie? Zij geven in hun exegese en hun Bijbelse, systematische en pastorale theologie geestelijk onderricht en geestelijke leiding aan (mannelijke) studenten die zich voorbereiden op hun predikantschap in de kerken. Wanneer ook vrouwen de ruimte krijgen om aan toekomstige voorgangers geestelijk te leiden en te onderrichten, komt dit in strijd met de opvatting van 1 Timoteüs 2 die in de CGK tot nu toe bepalend is geweest: namelijk dat deze aanwijzingen van Paulus in onze context zo nog letterlijk van kracht zijn.

Daarmee blijkt de redenering: ‘we schaffen het hoogleraarsambt af, en dús mogen nu ook vrouwen hoogleraar worden, want dan hebben we nog steeds geen vrouw in het ambt’ een drogreden te zijn. Niet het ambt is in 1 Timoteüs 2 beslissend voor de positie van de vrouw, maar het geestelijk leiding geven over mannen. Door nu het ambt als ijkpunt te nemen, houden de kerken zich niet aan wat zij zelf belijden over de aard van het gezag van de Schrift, maar gaan ze voor anker bij een vertrouwd concept. Dit is geen gehoorzaamheid, maar ondoordacht conservatisme.

Als we het beleid zuiver willen houden, is het van tweeën een: óf we passen 1 Timoteüs 2 toe en sluiten vrouwen uit van het hoogleraarschap, óf we aanvaarden op Bijbels theologische gronden een minder strikte toepassing van 1 Timoteüs 2 en openen de ambten (het geestelijk leiding geven en onderricht geven) ook voor vrouwen.

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , , | 1 reactie

De basis voor de kerkelijke eenheid

In verband met de besluitvorming rond vrouw en ambt heeft de synode 2019-2022 van de CGK uitgesproken dat kerkelijke eenheid zich nooit verdraagt met plaatselijk voorbijgaan aan landelijke besluiten. Hoe zwaar de synode hieraan tilt, blijkt wel uit het feit dat even later in iets andere woorden hetzelfde wordt uitgesproken: dat kerkelijke eenheid zich nooit verdraagt met volhardend afwijken van kerkelijke besluiten.

Dit doelt natuurlijk op de praktijk van plaatselijke kerken die tegen synodale besluiten in toch vrouwen kandidaat stellen voor de ambten van ouderling of diaken en hen, wanneer zij verkozen zijn, ook in het ambt bevestigen.
In dat licht is deze stevige opstelling wel te begrijpen, maar is ze ook terecht? Kunnen we de eenheid van de kerken mede baseren op het nakomen van kerkelijke besluiten?
Hieronder wil ik laten zien dat deze opvatting in strijd is met de Bijbel, met onze belijdenis en met onze kerkorde.

In Mattheüs 16:18 verklaart onze Heiland na de belijdenis van Petrus: ‘En Ik zeg je: jij bent Petrus, en op die rots (petra) zal Ik mijn kerk bouwen.’ Die belijdenis van Petrus luidde: ‘U bent de messias, de Zoon van de levende God.’ De ene kerk van Jezus Christus is gebouwd op de belijdenis van Petrus dat Jezus de messias (= Christus, gezalfde koning van God) is.

In Efeziërs 4:15-16 schrijft Paulus: ‘Dan zullen we, door ons aan de waarheid te houden en elkaar lief te hebben, samen volledig toegroeien naar Hem die het hoofd is: Christus. Vanuit dat hoofd krijgt het hele lichaam samenhang, en wordt het ondersteund en bijeengehouden door alle gewrichtsbanden. Ieder deel draagt op eigen wijze bij tot de groei van het lichaam, dat zo zichzelf opbouwt in de liefde.’
De eenheid van de kerk is de eenheid van het lichaam van Christus, waarvan Hij het hoofd is. Dat duidt erop dat de eenheid bestaat in de geloofsverbondenheid met Christus, en naar een elkaar opbouwen in de liefde die Hij aan ons bewijst en die ons aan Hem en elkaar verbindt. Nergens anders in.

Of zou afwijking van synodale besluiten gekarakteriseerd moeten worden als eigenmachtig handelen en daad van liefdeloosheid richting het kerkverband? Dan zou de liefde ontbreken waarover Efeziërs 4 spreekt. Aan het eind kom ik hierop terug. Dan zal blijken dat niet liefdeloosheid afwijking van synodebesluiten motiveert. Voor nu is het van belang vast te stellen dat volgens de passage uit dit hoofdstuk de eenheid van de kerken geestelijk is: ze bestaat in de geestelijke verbondenheid met Christus.

Hetzelfde vinden we in artikel 27 en 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Artikel 27 verklaart: ‘Wij geloven en belijden een enige katholieke of algemene Kerk. Zij is een heilige vergadering van de waarlijk gelovige christenen, die al hun heil verwachten van Jezus Christus, gewassen zijn door zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest… Zij is verbreid en verstrooid over de gehele wereld en toch met h art en wil samengevoegd en verenigd in eenzelfde Geest, door de kracht van het geloof.’ Het gaat dus om een geestelijke eenheid. Die eenheid heeft niet alleen een onzichtbare zijde, maar ook een zichtbare. Want, zegt artikel 28, ‘allen behoren zich bij haar te voegen en zich met haar te verenigen om de eenheid der Kerk te bewaren’.

Ten slotte, in de kerkorde, artikel 52, worden de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels de drie formulieren van enigheid genoemd. Dat betekent dat op die belijdenis – als het kerkelijke antwoord op het Woord van God – onze eenheid als kerken gefundeerd is. Dat wil ook zeggen: niet op allerlei andere kerkelijke bepalingen.

De conclusie moet zijn dat de Schrift, de belijdenis en de kerkorde ons leren dat kerkelijke eenheid niet gebaseerd is op het zich houden aan allerlei kerkelijke besluiten. Daarvan mag de kerkelijke eenheid dus ook niet afhankelijk worden gemaakt, wat in de gewraakte synodale uitspraken wel gebeurt.

Dit neemt niet weg dat volhardend afwijken van landelijke afspraken de eenheid onder spanning zet. Indien binnen een gemeente echter zwaarwegende en voor de kerkenraad doorslaggevende redenen bestaan om dit te doen, tot heil van de gemeente, hoeft dit niet te worden opgevat als schoffering van het kerkverband of het aansturen op een breuk. Dan getuigt het bevestigen van vrouwen in een ambt tegen het synodebesluit in niet per definitie van ‘voortgaan op een weg van eigenmachtig handelen en het negeren van kerkelijke uitspraken’ (aldus een taxatie van de synode). Dat is dan niet het geval, wanneer publiek rekenschap wordt gegeven van het Bijbelse recht tot het aanvaarden van vrouwelijke ambtsdragers (zie mijn vorige blog). Vervolgens is van belang dat de kerkenraad het pastoraal onverantwoord acht om de wens vanuit de gemeente te negeren, omdat dit schade zou toebrengen aan het gemeente-zijn. Deze combinatie van Bijbelse verantwoording en pastorale bewogenheid moge duidelijk maken waarom de typering ‘eigenmachtig handelen’ in dit geval niet van toepassing is. Het gaat om een handelen in gehoorzaamheid aan Christus.

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , | Een reactie plaatsen

Opschortende werking

In het algemeen heeft het aanvragen van revisie of het indienen van het bezwaarschrift (appel) tegen een kerkelijk besluit in de CGK opschortende werking. Toegepast op het besluit om vrouwen niet toe te laten in een ambt zou dit betekenen: tot aan de behandeling van daartegen ingebrachte revisieverzoeken in 2024 is de uitvoering van het besluit opgeschort. In die tussentijd zouden dan wél vrouwen in het ambt mogen worden bevestigd. In ieder geval zou die bevestiging niet kunnen worden bestraft.

Nee, zeggen de deputaten kerkrecht en kerkorde, dat is niet zo, want ook al heeft het revisieverzoek opschortende werking, er ligt al een besluit en dat blijft automatisch van kracht. In 1998 heeft de toenmalige synode besloten dat het aanstellen van vrouwelijke ambtsdragers geen optie is. Bij de opschorting van het huidige besluit vallen we automatisch terug op dat vorige, nog steeds van kracht zijnde besluit.

Op zichzelf is tegen deze gedachtegang weinig in te brengen. Maar de synode heeft in 2022 in de besluitvorming over vrouw en ambt méér besloten dan vrouwen de mogelijkheid van ambtsvervulling te ontzeggen. Zij heeft ook besloten ‘uit te spreken dat kerkenraden geen beroep kunnen doen op een standpunt dat door de synode niet is overgenomen, om op die wijze een handelwijze te legitimeren’. Revisie vragen van dít besluit heeft wél opschortende werking, omdat hier de achtervang ontbreekt van vroeger genomen besluiten waarop je automatisch terugvalt. Hoe zou een revisieverzoek tegen dit deel van het besluit eruit kunnen zien? Ik geef een voorzet.

In de kerk heeft niet een kerkelijk besluit, maar de Schrift het laatste woord. Zie de Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 7. Daar wordt beleden dat geen decreten of besluiten – en dus ook geen synodebepalingen – gelijkgesteld mogen worden met de goddelijke Schriften. In overeenstemming hiermee staat in artikel 31 van de kerkorde: ‘Wat bij meerderheid van stemmen uitgesproken is, zal voor vast en bondig (dat is: bindend) worden gehouden, tenzij bewezen wordt, dat dit in strijd is met het Woord van God, de belijdenis of de kerkorde.’

De huidige CGK-redactie van artikel 31 van de kerkorde zou de suggestie kunnen wekken dat toch de synode het laatste woord heeft: als je Bijbelse bezwaren hebt, vraag je revisie aan of ga je in appel. De kerkelijke vergadering bepaalt of die bezwaren terecht zijn. Aan die uitspraak moet je je dan houden. Deze uitleg is echter in strijd met artikel 7 NGB. In dat geval zou de kerk het laatste woord hebben, en niet de Schrift. Ze is ook in tegenspraak met de oorspronkelijke redactie van artikel 31 KO zelf. Die spreekt eerst van het recht van appel, en eindigt met de opmerking over vast en bondig, tenzij bewezen wordt, etc.

Dat de Schrift het laatste woord heeft, zelfs boven kerkelijke uitspraken, behoort tot de kern van het gereformeerde belijden (vgl. ook NGB artikel 29 over de valse kerk die aan zichzelf meer gezag toekent dan aan Gods Woord). Het besluit van de synode ‘dat kerkenraden geen beroep kunnen doen op een standpunt dat door de synode niet is overgenomen om op die wijze een handelwijze te legitimeren’ is hiermee in strijd. En een besluit dat in strijd is met de Schrift, de belijdenis en/of de kerkorde is volgens artikel 31 van de kerkorde niet bindend.

Maar wacht even. Moet de kerkenraad dan niet eerst bewijzen dat het synodebesluit in strijd is met de Schrift, enz.? Ja, dat is zijn taak. Maar bij de synode ligt ook een bewijslast: als zij de Bijbelse verantwoording van het verzoek afwijst, moet zij die ook weerleggen. Want stel je voor: de indiener geeft een grondige Bijbelse argumentatie, maar de synode weerlegt die niet. Ze bestrijdt die wel, ze geeft er allerlei negatieve kwalificaties aan en stelt zelf een alternatieve voorstelling van zaken op met beroep op de Bijbel, maar ze weerlegt niet. Althans, de indiener ziet zijn voorstel niet overtuigend weerlegd. Dan staat voor hem zijn Bijbelse motivering nog helemaal overeind. Het feit dat de synode die afwijst zonder die te weerleggen, is voor hem een bewijs (koppel dit aan artikel 31 van de kerkorde: ’tenzij bewezen wordt’) dat de synode in strijd komt met de Schrift, dat is: met de legitieme Bijbelse verantwoording door de kerkenraad.

Dus ja, de synode moet weerleggen, of anders de zaak vrijgeven. Als het Schriftberoep door kerkenraden die vrouwelijke ambtsdragers aanstellen door de synode weliswaar is tegengesproken maar niet is weerlegd, dan is het beroep op de Schrift door kerkenraden die vrouwen bevestigen in een ambt legitiem.

Deze confessionele en kerkordelijke argumenten leiden tot de conclusie dat kerkenraden  wél een beroep kunnen doen op een standpunt dat door de synode niet is overgenomen. Dat is het geval wanneer Bijbelse argumenten tot een standpunt leiden dat door de synode niet is weerlegd.

Dat vraagt van een kerkenraad wel dat die laat zien dat de Bijbelse argumentatie voor de vrouw in het ambt nog steeds overeind staat, en dat het schadelijk voor de gemeente zou zijn als vrouwen niet zouden worden ingeschakeld in de ambtelijke dienst. Het aantonen van dat laatste is nodig om duidelijk te maken dat – ter wille van de bredere kerkelijke eenheid – afzien van vrouwelijke ambtsdragers voor hem geen begaanbare weg is.

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , , , | Een reactie plaatsen

Afscheidswoorden

Op 5 oktober is mij op de najaarsclassis van ‘s-Gravenhage emeritaat verleend. Met andere woorden: ik mag nu met pensioen. Ten afscheid heb ik daarbij de volgende woorden gesproken.

We hoeven er niet omheen te draaien. Binnen de kerken ben ik het grootste deel van de ruim 40 jaar dat ik er predikant mocht zijn door velen gezien als buitenbeentje. Via publicaties kaartte ik thema’s aan waarvan ik vond dat die onvoldoende waren doordacht en die uitermate gevoelig bleken te liggen.

Te denken is aan de leer van het verbond der verlossing, de aard van het Schriftgezag, de ethiek in het algemeen en homoseksualiteit in het bijzonder, en vrouw en ambt. Het bleek allemaal controversieel. Een uitzondering vormde mijn boek over de kinderdoop, dat van links tot rechts positief is ontvangen.

Het is niet mijn bedoeling om inhoudelijk om deze thema’s in te gaan. De reden dat ik dit noem is niet alleen dat ik eerlijk wil zijn. De andere reden is dat ik wil duidelijk maken hoe ik in de kerken stond en sta.

Van tijd tot tijd is mij gevraagd: hoe houd je het in die kerk uit? Waarom stap je niet over naar een andere kerk? Het antwoord komt hierop neer dat ik mij in deze kerken geroepen wist. Vier gemeenten heb ik mogen dienen. Viermaal heb ik op de vragen bij de bevestiging geantwoord met: ‘ja, met heel mijn hart.’ Het was mijn roeping en mijn passie om daar het Woord van God uit te leggen en mij ook breder theologisch op de waarheid van het evangelie te bezinnen.

Of het altijd gemakkelijk was? Dat is iets anders. Als ik in het pre-e-mailtijdperk de post met een doffe plof op de mat hoorde neerkomen, bezorgde me dat een steen op mijn maag. Het dieptepunt was nog niet eens dat er aandrang op mij werd uitgeoefend om een boekje uit de handel te nemen. Daar zat nog iets in van het wijzen van een uitweg om uit de kerkelijke impasse te komen. Het dieptepunt was dat mijn lidmaatschap van het curatorium door de rest van dat curatorium en het college van hoogleraren niet langer op prijs werd gesteld. Of ik me maar wilde laten vervangen door mijn secundus.

Later heeft men mij in de marge van het kerkelijke leven meer met rust gelaten. Ik ging door het leven met een soort Kaïnsteken dat mij werd opgeplakt door de mensen. Althans, zo voelde het.

Tegelijkertijd heeft God de Heer het mij gegeven om zonder verbittering met toewijding Hem en zijn kerk te kunnen dienen. Stel je voor dat ik er uit was gegaan. Dan had ik woordbreuk en trouwbreuk gepleegd. Dan had ik een scheur getrokken in de ene kerk van Christus. Ik had me immers concreet van een gemeente waaraan ik verbonden was, afgescheurd. Dan had ik mijn Heer ontluisterd. Die Heer en zijn ene kerk, lichaam van Christus, heb ik zo hoog dat ik dat niet op mijn geweten wil hebben.

Ik dank God dat Hij het mij geeft mijn loop ten einde te kunnen brengen, en dat Hij mij aan kerkenraden heeft verbonden die in mij hun vertrouwen zijn blijven stellen. Ook op classisniveau heb ik met de gaven die mij zijn toebedeeld mijn inbreng kunnen leveren. Daar dank ik ook jullie voor.

Maar mag ik u als mijn broeders op het hart binden: blijf de verbinding zoeken, verbreek de eenheid niet, ook niet als de interpretatie van de Bijbel tot verschillende uitkomsten leidt en je elkaar niet in alles kunt volgen. Verheerlijk je Redder door eenparig Hem de lof te brengen en elkaar tot een hand en een voet te zijn in zijn ene kerk. Houd elkaar vast!

Geplaatst in Uncategorized | Getagged , , | Een reactie plaatsen