Op woensdag 9 juni 2021 kreeg ik een mail toegestuurd met een verklaring van gevoelen, opgesteld door vier collega’s, over het gezag van de Schrift en de verderfelijke invloed van de zogeheten nieuwe hermeneutiek in de kwestie vrouw en ambt. Zij nodigen alle CG collega’s die hun verontrusting delen uit voor een bijeenkomst op 18 september om met elkaar van gedachten te wisselen over deze materie. Zij nemen het verschil van inzicht binnen de kerken hoog op. De kerk is naar hun inzicht in een crisis. Indien ruimte zou worden gegeven aan vrouwelijke ambtsdragers, zou de grondslag van het samen kerk-zijn worden ondermijnd.
‘Hermeneutiek’ verklaren zij als het geheel van regels die in acht genomen worden bij de uitleg van de tekst. Daaronder valt dat de Schrift haar eigen uitlegster is, en dat je bij de uitleg en toepassing rekening moet houden met de verschillende genres. Een historische tekst moet anders gelezen worden dan een lied, om maar iets te noemen. Deze hermeneutiek is dienstbaar aan het goede verstaan van de Bijbeltekst.
De ‘nieuwe hermeneutiek’ voldoet hier volgens de opstellers niet aan. Die laat zich leiden door de autonome verstaanshorizon van de moderne mens. Dan worden Schriftwoorden benaderd als tijdgebonden en bepaalt de huidige cultuur de uitkomst van de uitleg van de Schrift. Wat in de tijd van de Bijbel cultureel op verzet stuitte, bijvoorbeeld dat vrouwen zich in sociaal verband op de voorgrond drongen, doet dat nu niet meer. Tegenwoordig neemt men er veeleer aanstoot aan als vrouwen in rechten worden achtergesteld bij mannen. Daarom zijn die bepalingen van Paulus over het zwijgen en niet onderwijzen door de vrouw nu niet meer van toepassing.
Volgens de auteurs wordt hiermee de Schrift van haar gezag beroofd.
Als nieuwe hermeneutiek inderdaad betekent dat de autonome verstaanshorizon van moderne mensen maatgevend wordt, is de waarschuwing die zij uiten behartigenswaardig. Ik denk echter dat zij die dit beweren te kort door de bocht gaan. Het is onmiskenbaar dat voor- en tegenstanders van de opening van de ambten voor vrouwen de Schrift verschillend verstaan. Maar dit verschillende verstaan van de Schrift wordt niet daardoor ingegeven dat de een wel maar de ander niet aan de Schrift het laatste woord geeft. Het verschil is theologisch van aard, bij een gemeenschappelijke erkenning van de autoriteit die aan de Schrift toekomt.
Stel je eens voor dat inderdaad in een gemeente velen het intuïtief als onrechtvaardig ervaren dat vrouwen niet dezelfde mogelijkheden hebben als mannen. Moet dan toch deze door hen als onaanvaardbaar aangevoelde toestand voortduren, en moeten deze gevoelens worden onderdrukt? Blijft hier het gebod niet een uiterlijke zaak die niet innerlijk omarmd kan worden? Maar is dit niet in strijd met het karakter van het nieuwe verbond, waarin de Geest de wet in het hart schrijft? Is vasthouden aan de letter dan de oplossing? Terwijl Paulus toch op drie plaatsen, steeds in een ander verband, verklaart dat de letter doodt, maar dat de Geest levend maakt. Wat te denken over de notie van onze vrijheid in Christus, die toch een doorgaande lijn in de prediking van de apostel is? En wat te denken van de liefde als de vervulling van de wet? Dit zijn toch alle Bijbelse noties?
Of willen de opstellers gelovigen die de emancipatie van de vrouw als terechte correctie op haar vroegere onderdrukking beschouwen, allen het ware geloof ontzeggen? Welke negatieve gevolgen heeft dit niet ook voor de pioniersplekken en andere missionaire contacten van de kerk.
In werkelijkheid gaat de nieuwe hermeneutiek niet over voorrang geven aan de ‘autonome verstaanshorizon’ van de hedendaagse mens, zij gaat erover dat iedereen zijn en haar eigen verstaanshorizon meebrengt. Dat is geen keuze, dat is een gegeven. Het kan ook niet anders. Zonder voorgegeven verstaanskaders kunnen wij een tekst niet begrijpen. Het is juist goed dit te bedenken, want zo zijn we gewaarschuwd dat we die verstaanskaders niet ongecontroleerd onze uitleg laten bepalen, maar dat we ons daar rekenschap van geven en ze toetsen in de ontmoeting met de tekst.
Wie zich geen rekenschap geeft van zijn eigen voorverstaan, gaat zijn eigen Schriftverstaan beschouwen als de waarheid van God zelf. De ironie is dat je je daarmee pas echt op de plaats van God stelt en je níet onderwerpt aan zijn Woord.
Ook theologen die met een beroep op de Schrift tegen de vrouw in het ambt zijn, brengen hun vooronderstellingen mee. Dat zij zo hechten aan de letterlijke tekst zou wel eens kunnen samenhangen met de (moderne!) behoefte om de eigen zekerheid te funderen in een onbetwistbaar principe (het zogeheten funderingsdenken). Ook hun nadrukkelijke scheppingstheologie (het laatste woord aan onveranderlijke scheppingsordeningen over de verhouding van man en vrouw) zou daarmee kunnen samenhangen. Het is maar de vraag of het Nieuwe Testament zo’n scheppingstheologie rechtvaardigt. De problematisering daarvan is opnieuw een Bijbels-theologische vraag, niet een die impliciet door een’nieuwe hermeneutiek’ wordt bepaald.
De nieuwe hermeneutiek zegt: wij hebben allemaal onze vooronderstellingen, maar die zijn niet autonoom. Het laatste woord is aan de Schrift. Als dat niet mijn overtuiging zou zijn, zou ik ontheffing vragen uit het ambt van predikant. Daarmee is niet gezegd dat het altijd gemakkelijk is om aan de Schrift recht te doen. Daarvoor hebben we elkaar hard nodig.
Wat de vier opstellers van de verklaring van gevoelen zouden moeten doen, is niet gelijkgezinden samenroepen voor een bespreking, maar andersdenkenden, om het inhoudelijke gesprek te voeren. Anders ga je elkaar maar bevestigen zonder zelfkritiek toe te laten. Dát is de dood in de pot voor de eenheid van de kerk, die ons in Christus toch gegeven is als zegen en als dure roeping.
Tot zulke broederlijke ontmoetingen wil ik mijn vier collega’s hartelijk oproepen.