De straf, de vloek, Gods wil en de drie-urige duisternis
Na mijn uitstapje de vorige keer pak ik het thema van de verzoening weer op. De laatste keer dat ik het daarover had, ben ik ingegaan op enkele mogelijke tegenwerpingen tegen mijn voorstelling van zaken. Daar ga ik nu mee verder.
De straf was op Hem
Allerlei bijbelse bijzonderheden in het lijden van Christus en de duiding daarvan spreken de dynamische interpretatie van het evangelie niet tegen maar ondersteunen die. Jesaja 53:5 zegt: ‘De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem’. Het Hebreeuwse woord voor ‘straf’ betekent niet vergelding maar tuchtiging, harde les. Deze pedagogische straf is erop gericht dat de gestrafte de ernst van zijn of haar ongehoorzaamheid gaat inzien en de volgende keer wel beter nadenkt. Zo wordt het ondergaan van de straf een soort boetedoening. Dan is zij voor ons bestwil, ons welzijn, onze vrede. Jezus doorleefde de verschrikkelijke ernst van de zonde van de mensen tegen Hem en zijn Vader. Hij onderging met plaatsvervangende schaamte deze boetedoening. Een boetedoening die wij niet kunnen opbrengen. Maar door de geloofsverbondenheid met Hem kunnen wij God gelijk geven in zijn toorn, verontwaardiging en gekwetstheid. Zo is de straf die Jezus droeg ons tot vrede.
Hij droeg de vloek
Jezus droeg de vloek over ons bestaan, want ‘Vervloekt is ieder die aan een hout hangt’ (Gal. 3:13). Was het Gods bedoeling dat Hij aan dat hout zou hangen om de vloek te dragen? Paulus citeert Deuteronomium 21:22-23: een gehangene moet vóór het einde van de dag van de paal afgehaald en begraven worden, anders zou hij het land verontreinigen. De gedachte is niet dat hij vervloekt is omdat hij aan een paal hangt, maar dat hij aan een paal hangt omdat hij vervloekt is. Jezus’ hangen aan het kruis laat zien dat Hij de vervloeking op zich neemt die ons toekomt. Jezus doorleeft de gebroken relatie met God in al haar ernst en verschrikking: de vloek als uiting van Gods afschuw van het kwaad dat Hem is aangedaan, en dat zijn climax vindt in de kruisiging van zijn Zoon.
Getsemane
In Getsemane bad Jezus: ‘uw wil geschiede’. Waarom wilde God deze weg? God wilde dat Jezus getuige was van zijn rijk en de macht van zijn liefde uitoefende, ook als dit aan het licht bracht hoe vijandig het mensenhart daartegenover staat. Hij wilde dat Jezus de confrontatie met het kwaad tot het einde aanging. De keuzes van mensen moesten in hun uiterste, meest rampzalige consequenties openbaar worden, om de mensen een spiegel voor te houden: zó staan jullie erin. Vervolgens was het verschrikkelijke kruis voor Hem geen aanleiding om aan de mensheid de definitieve slag toe te brengen, ook al was dit verzet de ultieme uiting van weerstand tegen God. Het grote wonder is dat God het kruis maakte tot bron van vernieuwing.
Drie-urige duisternis
Als de kruisdood van Jezus niet teruggaat op het initiatief van God maar op dat van mensen, is de vraag hoe wij de drie-urige duisternis op Golgota moeten interpreteren. Is God daar niet zelf actief bezig zijn toorn te uiten en op zijn Zoon te leggen? Vaker komen we in de Bijbel die manier tegen waarop God zijn oordeel voltrekt: Hij trekt zich terug en geeft zijn volk over aan het kwaad waarvoor het zelf gekozen heeft. Zo ondergaat Jezus in de drie-urige duisternis de Godverlatenheid. Neemt God zelf daarin dan niet het initiatief? Dit zou betekenen dat Hij een monsterverbond sluit met de vijanden van Jezus: zij werken samen om Jezus zijn veroordeling te laten ondergaan, ieder met zijn eigen motief, zoals dat gaat in een monsterverbond. Het komt mij voor dat dit indruist tegen Gods positie tegenover het kwaad: Hij maakt het wel ondergeschikt aan zijn bedoelingen – daarin toont Hij zijn overmacht –, maar Hij spant er niet mee samen, zeker niet wanneer Hij er zelf zo diep in zijn hart door wordt getroffen.
Over de hele aarde
Een andere uitleg ligt meer voor de hand. Niet alleen Jezus wordt getroffen door de drie-urige duisternis, de omstanders ook. De duisternis viel over het hele land; je kunt zelfs vertalen zoals de Herziene Statenvertaling doet: ‘over de hele aarde’ (Marcus 15:33). Wat de mensen hebben gedaan of hebben laten gebeuren is zo Godonterend en mensonterend dat God ervan walgt. Hier wil Hij zich niet mee verbinden. Hij trekt zich terug, Hij verlaat het land (of: de aarde), het wordt duister. Tegelijkertijd ondergaat Gods Zoon die walging van God en aanvaardt de Vader deze weerzinwekkende dood in zijn onbegrijpelijke erbarmen als genoegzaam offer voor de zonden van de hele wereld.
Steeds wordt duidelijk dat het initiatief tot de kruisiging van Jezus bij de mensen ligt. God reageert daarop met afschuw én genade.