Opschortende werking

In het algemeen heeft het aanvragen van revisie of het indienen van het bezwaarschrift (appel) tegen een kerkelijk besluit in de CGK opschortende werking. Toegepast op het besluit om vrouwen niet toe te laten in een ambt zou dit betekenen: tot aan de behandeling van daartegen ingebrachte revisieverzoeken in 2024 is de uitvoering van het besluit opgeschort. In die tussentijd zouden dan wél vrouwen in het ambt mogen worden bevestigd. In ieder geval zou die bevestiging niet kunnen worden bestraft.

Nee, zeggen de deputaten kerkrecht en kerkorde, dat is niet zo, want ook al heeft het revisieverzoek opschortende werking, er ligt al een besluit en dat blijft automatisch van kracht. In 1998 heeft de toenmalige synode besloten dat het aanstellen van vrouwelijke ambtsdragers geen optie is. Bij de opschorting van het huidige besluit vallen we automatisch terug op dat vorige, nog steeds van kracht zijnde besluit.

Op zichzelf is tegen deze gedachtegang weinig in te brengen. Maar de synode heeft in 2022 in de besluitvorming over vrouw en ambt méér besloten dan vrouwen de mogelijkheid van ambtsvervulling te ontzeggen. Zij heeft ook besloten ‘uit te spreken dat kerkenraden geen beroep kunnen doen op een standpunt dat door de synode niet is overgenomen, om op die wijze een handelwijze te legitimeren’. Revisie vragen van dít besluit heeft wél opschortende werking, omdat hier de achtervang ontbreekt van vroeger genomen besluiten waarop je automatisch terugvalt. Hoe zou een revisieverzoek tegen dit deel van het besluit eruit kunnen zien? Ik geef een voorzet.

In de kerk heeft niet een kerkelijk besluit, maar de Schrift het laatste woord. Zie de Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 7. Daar wordt beleden dat geen decreten of besluiten – en dus ook geen synodebepalingen – gelijkgesteld mogen worden met de goddelijke Schriften. In overeenstemming hiermee staat in artikel 31 van de kerkorde: ‘Wat bij meerderheid van stemmen uitgesproken is, zal voor vast en bondig (dat is: bindend) worden gehouden, tenzij bewezen wordt, dat dit in strijd is met het Woord van God, de belijdenis of de kerkorde.’

De huidige CGK-redactie van artikel 31 van de kerkorde zou de suggestie kunnen wekken dat toch de synode het laatste woord heeft: als je Bijbelse bezwaren hebt, vraag je revisie aan of ga je in appel. De kerkelijke vergadering bepaalt of die bezwaren terecht zijn. Aan die uitspraak moet je je dan houden. Deze uitleg is echter in strijd met artikel 7 NGB. In dat geval zou de kerk het laatste woord hebben, en niet de Schrift. Ze is ook in tegenspraak met de oorspronkelijke redactie van artikel 31 KO zelf. Die spreekt eerst van het recht van appel, en eindigt met de opmerking over vast en bondig, tenzij bewezen wordt, etc.

Dat de Schrift het laatste woord heeft, zelfs boven kerkelijke uitspraken, behoort tot de kern van het gereformeerde belijden (vgl. ook NGB artikel 29 over de valse kerk die aan zichzelf meer gezag toekent dan aan Gods Woord). Het besluit van de synode ‘dat kerkenraden geen beroep kunnen doen op een standpunt dat door de synode niet is overgenomen om op die wijze een handelwijze te legitimeren’ is hiermee in strijd. En een besluit dat in strijd is met de Schrift, de belijdenis en/of de kerkorde is volgens artikel 31 van de kerkorde niet bindend.

Maar wacht even. Moet de kerkenraad dan niet eerst bewijzen dat het synodebesluit in strijd is met de Schrift, enz.? Ja, dat is zijn taak. Maar bij de synode ligt ook een bewijslast: als zij de Bijbelse verantwoording van het verzoek afwijst, moet zij die ook weerleggen. Want stel je voor: de indiener geeft een grondige Bijbelse argumentatie, maar de synode weerlegt die niet. Ze bestrijdt die wel, ze geeft er allerlei negatieve kwalificaties aan en stelt zelf een alternatieve voorstelling van zaken op met beroep op de Bijbel, maar ze weerlegt niet. Althans, de indiener ziet zijn voorstel niet overtuigend weerlegd. Dan staat voor hem zijn Bijbelse motivering nog helemaal overeind. Het feit dat de synode die afwijst zonder die te weerleggen, is voor hem een bewijs (koppel dit aan artikel 31 van de kerkorde: ’tenzij bewezen wordt’) dat de synode in strijd komt met de Schrift, dat is: met de legitieme Bijbelse verantwoording door de kerkenraad.

Dus ja, de synode moet weerleggen, of anders de zaak vrijgeven. Als het Schriftberoep door kerkenraden die vrouwelijke ambtsdragers aanstellen door de synode weliswaar is tegengesproken maar niet is weerlegd, dan is het beroep op de Schrift door kerkenraden die vrouwen bevestigen in een ambt legitiem.

Deze confessionele en kerkordelijke argumenten leiden tot de conclusie dat kerkenraden  wél een beroep kunnen doen op een standpunt dat door de synode niet is overgenomen. Dat is het geval wanneer Bijbelse argumenten tot een standpunt leiden dat door de synode niet is weerlegd.

Dat vraagt van een kerkenraad wel dat die laat zien dat de Bijbelse argumentatie voor de vrouw in het ambt nog steeds overeind staat, en dat het schadelijk voor de gemeente zou zijn als vrouwen niet zouden worden ingeschakeld in de ambtelijke dienst. Het aantonen van dat laatste is nodig om duidelijk te maken dat – ter wille van de bredere kerkelijke eenheid – afzien van vrouwelijke ambtsdragers voor hem geen begaanbare weg is.