In Nader Bekeken van augustus 2022 reageert collega Pieter Boonstra onder meer op mijn repliek op een eerder artikel in dat blad. Deze repliek kunt u vinden als de blog die ik op 28 januari 2022 heb geplaatst. Helaas gaat hij maar op weinig in wat ik daar naar voren breng, maar wát hij erover zegt, pleit niet voor maar tegen hem. Met zijn argumentatie schiet hij in zijn eigen voet.
Zijn reductie tot één punt heeft één positief effect: het maakt de discussie overzichtelijk. Alles staat of valt met de geldigheid van wat hij op dat ene punt naar voren brengt.
Hij maakt bezwaar tegen mijn opvatting dat we in de Bijbeluitleg moeten proberen te achterhalen wat de schrijver in zijn eigen context heeft willen zeggen en willen bereiken. Vervolgens moeten wij ons dan afvragen wat die intentie in onze, vaak afwijkende context impliceert.
Bijvoorbeeld: Als Paulus met het zwijgen van de vrouw zou beogen dat het in de gemeente niet wanordelijk toegaat en dat er geen onzin wordt verkocht, vragen wij ons af: wat is daarvan voor ons de strekking in een context waarin vrouwen hetzelfde opleidingsniveau hebben en dezelfde ontwikkeling doormaken als mannen? Misschien wel een andere dan dat vrouwen moeten zwijgen.
Het gaat me nu even niet om het waarheidsgehalte van het voorbeeld, maar om een illustratie van de invloed van een gewijzigde context op de toepassing van wat we in de Bijbel lezen.
Wat is nu de reactie van Boonstra? Hij beroept zich op een onderscheid uit de Angelsaksische taalfilosofie. Hij zegt: een taalhandeling bestaat uit een illocutie en uit een perlocutie. De illocutie is dat wat de spreker of schrijver bedoelt te zeggen, zijn intentie, bijvoorbeeld een verzoek, een constatering of een bevel. De perlocutie is het effect dat hij bij zijn hoorders of lezers probeert te bereiken. Boonstra’s stelling is: de exegese gaat over de illocutie, niet over de perlocutie. Voor die laatste moet je te veel veronderstellen wat je niet zeker weet. Een reconstructie daarvan kan aannemelijk zijn, maar is altijd subjectief. Mijn verwijt dat hij de Schriftuitleg veel te smal maakt, pareert hij met de bewering dat ik die veel te breed maak. Volgens hem moet de uitleg beperkt blijven tot de propositionele inhoud van de tekst. Waarom vind ik dat onzin?
In de eerste plaats: je beroepen op een bepaalde filosofie is riskant. Filosofische analyse is heel nuttig en kan verhelderend zijn. Maar filosofie is in beweging, niets ligt daar vast. Wat vandaag wordt aangenomen, ligt morgen onder vuur. Een filosofische onderscheiding kan nooit een dispuut beslissen. Maar áls je je dan op een filosofisch onderscheid beroept, doe het dan wel goed.
En daar gaat het mis. Het onderscheid tussen illocutie en perlocutie wordt in de taalfilosofie inderdaad gemaakt, maar let wel op hoe dat gebeurt. Het zijn aspecten van één taalhandeling. Die kun je wel onderscheiden, maar niet van elkaar scheiden. Het ene aspect is niet zonder het andere. Als je goed kijkt, zie je de illocutie en de perlocutie dicht bij elkaar liggen. De illocutie is datgene wat de spreker/schrijver beoogt te communiceren, de perlocutie het effect dat hij probeert te bereiken. Die twee liggen in elkaars verlengde. Zodra je intentie zegt, zeg je bedoeling, beoogd effect. Pas als je op alle niveaus (waaronder illocutie en perlocutie) de tekst tot zijn recht laat komen, heb je de tekst verklaard.
Hier komt nog iets bij. In een eerder stadium verweet Boonstra mij dat ik op zoek ging naar de intentie van de auteur. We zouden ons moeten beperken tot zijn woorden (de propositionele inhoud, dat wat de uitspraak uitspreekt). Maar nu omhelst hij de illocutie en benoemt die als de intentie van de auteur. Dus toch de intentie!
Dat kan ook niet anders. Taalhandelingen bestaan niet alleen uit proposities, dat zijn stellingen die alleen maar waar of onwaar kunnen zijn. Ze bestaan ook uit beloften, verlangens, emotionele uitingen, bevelen, lofprijzingen, uitingen van bezorgdheid, bemoedigingen, waarschuwingen. Dat is veel meer dan propositionele inhoud. Als je de uitleg daartoe beperkt, mis je allerlei lagen die in de taalhandelingen ook worden uitgedrukt. Je houdt een opsommerige, droge, vlakke, onbewogen tekst over die niet eens boodschap mag heten, want ‘boodschap’ verwijst naar een intentie, en een intentie (zoals een bevel, een gebed of een bemoediging) is geen propositie.
Ik begrijp dus niet hoe het onderscheid tussen illocutie en perlocutie Boonstra kan helpen zijn punt te maken. Het getuigt juist tegen hem. Wie illocutie zegt, zegt intentie, en wie intentie zegt, heeft het ook over wat de auteur wil bereiken, al dan niet bewust. Bijvoorbeeld: wie een bevel geeft, heeft als intentie zijn gezag te laten gelden, en ook om de dingen te laten gebeuren zoals hij dat wil (illocutie). Wie die intentie heeft, wil ook dat de ontvanger van het bevel daarnaar handelt (perlocutie). Waar hebben we het over?
We hebben het over iets wat door het onderscheid illocutie – perlocutie niet wordt gedekt, namelijk over datgene wat een auteur precies wil uitdrukken en gedaan wil krijgen en waarom. Dan heb je het over heel andere zaken: over wereldbeeld, over de verstaanshorizon van de schrijver en van de lezer, over de misverstanden die hierover gemakkelijk ontstaan, over het belang om je eigen vooronderstellingen te kennen om te voorkomen dat je die normatief maakt, zodat je je eigen interpretatie tot de enig juiste verklaart en daarmee tot geestelijke hoogmoed vervalt. Te veel om in deze blog uit te werken. Lees daarvoor mijn brochure Hoe komt de kerk uit de crisis? van eind 2021, de brochure die voor Boonstra aanleiding was voor zijn kritiek in januari 2022.
Wat mij een gevoel van onbehagen geeft, is dat nu met een enkele onderscheiding (illocutie – perlocutie) die tegelijk heel gewichtig en deskundig oogt, de lezer van Nader Bekeken wordt geïmponeerd. Die moet nu wel denken: wat dom van die Loonstra, dat hij niet eens het verschil tussen illocutie en perlocutie kent. Maar het is een vertoon van schijngeleerdheid waarmee de auteur de plank mis slaat.
Dat brengt me tot een slotopmerking richting de redactie van Nader Bekeken. Wat heeft het voor zin om bij een verschil van inzicht slechts één deelnemer aan de discussie aan het woord te laten? Het gevolg is dat zijn opponent alleen maar via hem aan het woord komt. En dat – ik zei het in het begin al – is heel selectief. Lezers worden daar niet echt wijzer van. In ieder geval worden ze niet uitgenodigd om zelf na te denken. Ze worden bevestigd in hun eigen bubbel. Op veel terreinen van het leven zien we dat dit heilloos is. In de kerk zou het anders moeten gaan.