De Heidelbergse Catechismus
De vorige keer zagen we: gerechtigheid is voor God een motief om heil te bewerken, zij is gericht op bevrijding en welzijn in een vreedzaam samenleven. Maar in de Heidelbergse Catechismus (zondag 4-6) is Gods gerechtigheid een voorwaarde waaraan voldaan moet worden voordat Hij mensen verlost. ‘Gerechtigheid van God’ is daar geen reddende, maar een vergeldende gerechtigheid.
Met de woorden van de catechismus in zondag 4:
Wil God deze ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten? Volstrekt niet. Hij is zeer vertoornd zowel over de zonden die ons aangeboren zijn als die wij zelf bedrijven en Hij straft die door een rechtvaardig oordeel nu een eeuwig, zoals Hij gesproken heeft: Vervloekt is een ieder die zich niet houdt aan alles wat geschreven is in het boek der wet om dat te doen (Gal. 3:10).
Is God dan niet ook barmhartig? God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig. Zijn gerechtigheid eist, dat de zonde die tegen de allerhoogste majesteit Gods begaan is, ook met de hoogste, dat is de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft wordt.
De eis van Gods gerechtigheid is dat genoegdoening wordt gegeven aan onze schuld. Zo ontvangt God waar Hij recht op heeft. Met dat doel heeft God besloten zijn Zoon als het over te geven aan het kruis om de schuld te vereffenen en zo de Vader volledig te compenseren. Deze benadering benadrukt terecht dat Gods barmhartigheid nooit kan betekenen dat God onrecht door de vingers ziet. Verder benadrukt zij dat God zelf de belemmeringen die wij hebben opgeworpen uit de weg ruimt. Soeverein betoont Hij zich daarin de genadige. Maar zijn eisende gerechtigheid is daarvoor in de Bijbel niet het motief. En dat maakt wel verschil.
De catechismus verbindt het spreken over de gerechtigheid van God aan het voltrekken van de vloek over de overtreding van de wet. In het tweede geciteerde antwoord wordt verwezen naar Galaten 3:10: ‘Vervloekt is een ieder die zich niet houdt aan alles wat geschreven is in het boek der wet om dat te doen.’ Maar Galaten 3:10 stelt de precieze naleving van de wet van Mozes niet als norm, zoals de catechismus suggereert. Woelderink, gerespecteerd predikant en theoloog in de Gereformeerde Bond binnen de toenmalige Hervormde Kerk, merkt in zijn De inzet van de Catechismus (1957) fijntjes op dat Paulus in Galaten 3 dit Schriftwoord voorhoudt aan hen die uit de werken gerechtvaardigd willen worden. Met andere woorden: als je zo je best doet je aan de letter van de wet van Mozes te houden, zul je altijd op allerlei punten tekortschieten en daarmee de vervloeking over je heen halen. Maar deze manier van omgaan met de wet is voor ons achterhaald. Wij krijgen niet met de mozaïsche wet in al zijn afzonderlijke bepalingen te maken en zullen ook niet op grond daarvan worden beoordeeld. Dat zou leiden tot een wettische gerechtigheid, die buiten de heilsorde is. Het gaat veeleer om de loyaliteit aan God die in de gehoorzaamheid tot uiting komt.
De loyaliteit aan God is de norm waaraan wij worden beoordeeld, het geloofsvertrouwen, het leven in verbinding met Christus, het verlangen naar recht, niet de stipte naleving van alle geboden. Mooi brengt Woelderink alle wezenlijke aspecten bij elkaar zonder de catechismus af te schrijven: ‘Zo past het ongetwijfeld in de bedoeling van de Catechismus om ons onze schuld te doen verstaan en genade alleen de ere te geven. Toch ware het wenselijk geweest, ook 1 Cor. 16:22 hier te noemen: “Indien iemand de Here (Christus) niet liefheeft, die zij vervloekt!”’ Daarmee zegt hij eigenlijk: Gods gerechtigheid is niet wettisch maar relationeel. Woelderink leidt onze aandacht af van onze daden naar onze relatie tot Christus. Die bepaalt of we wel of niet onder de vervloeking van God liggen. En Paulus doelt met 1 Korinthe 16:22 op mensen die de betekenis van Christus verdraaien of ontkennen en zich tegen Hem keren.
In het Bijbelse spraakgebruik maakt dus niet een vergeldende, aan wetsbepalingen georiënteerde gerechtigheid de dienst uit bij de genoegdoening die God vraagt. God is het niet aan zijn rechtvaardigheid verplicht om vooraf een strafmaat of genoegdoening te eisen om genadig te kunnen zijn. Dat is maar goed ook: het zou Hem een uitstraling van rigide afstandelijkheid geven.
God is veel beweeglijker, nabijer. Het zijn zijn diepe gekwetstheid, zijn verontwaardiging, afkeer en toorn die genoegdoening eisen, hartstochtelijke gemoedsbewegingen die ten diepste opkomen uit zijn liefde. Niet een kille norm, niet de balans tussen schuld en betaling, maar Gods persoonlijke geraaktheid staat centraal in de verzoening door het kruis. Hoe dan? Daarover hebben we het de volgende keer.