In mijn vorige blog heb ik een van mijn moeiten verklaard met een nieuw avondmaalsformulier dat door de synode van de CGK in 2010 is vastgesteld. Ik heb toen een tweede bijdrage in het vooruitzicht gesteld. Die lever ik nu. Mijn tweede bezwaar weegt eigenlijk nog wel zwaarder dan het eerste. Het heeft betrekking op het zelfonderzoek dat aan de viering vooraf dient te gaan. De passage luidt als volgt.
Ten slotte moet ieder zich afvragen of hij gezind is, voortaan uit dankbaarheid met heel zijn leven God de Here en zijn naaste te dienen en lief te hebben. Zij die deze gezindheid niet kennen, mogen niet aan het avondmaal deelnemen.
Dit betreft allen die niet op de Here alleen willen vertrouwen; allen die Hem op een andere manier dienen dan Hij in de Bijbel beveelt; allen die de naam van de Here door vloeken of op andere wijze misbruiken; allen die de kerkdiensten niet trouw bezoeken, of de prediking en de sacramenten minachten; allen die hun ouders of andere gezagsdragers niet eren; allen die zich aan menselijk leven vergrijpen of haat koesteren tegen hun medemensen en zich niet met hen willen verzoenen; allen die, getrouwd of ongetrouwd, hun lichaam niet rein bewaren; allen die zich oneerlijk verrijken of die verkwistend of gierig leven; alle leugenaars en roddelaars; en allen die niet verlangen het kwaad tot in de wortel van hun hart uit te roeien.
Zolang zij zich niet bekeren, moeten zij zich van het avondmaal onthouden, opdat Gods oordeel over hen niet verzwaard zal worden.
In deze omschrijvingen is eenvoudig de volgorde van de Tien geboden te herkennen. De teneur is: als je je niet aan de Tien geboden houdt, mag je niet aan het avondmaal deelnemen. Dat is een ander accent dan in het oude formulier uit de 16e eeuw wordt gezet. Daarin worden ook mensen gewaarschuwd om niet deel te nemen aan de viering van de maaltijd, maar toch anders. De betreffende passage luidt daar als volgt.
Ten derde, onderzoeke een iegelijk zijn consciëntie (= geweten), of hij ook gezind is, voortaan met zijn ganse leven waarachtige dankbaarheid jegens God den Heere te bewijzen, en voor het aangezicht Gods oprechtelijk te wandelen; insgelijks of hij zonder enige geveinsdheid alle vijandschap, haat en nijd van harte afleggende, een ernstig voornemen heeft, om van nu voortaan in waarachtige liefde en enigheid met zijn naasten te leven.
…die dit getuigenis in hun harten niet gevoelen, die eten en drinken zichzelf een oordeel. Waarom wij ook, naar het bevel van Christus en van de apostel Paulus, allen, die zich met deze navolgende ergerlijke zonden besmet weten, vermanen van de tafel des Heeren zich te onthouden en hun te verkondigen, dat zij geen deel in het Rijk van Christus hebben; als daar zijn: alle afgodendienaars, allen, die verstorven heiligen, engelen of andere schepselen aanroepen; allen die den beelden eer aandoen; alle tovenaars en waarzeggers, die vee of mensen, mitsgaders andere dingen zegenen, en die aan zulke zegening geloof hechten; alle verachters van God, en zijn Woord, en van de heilige sacramenten; alle Godslasteraars, allen die tweedracht, sekten en muiterij in de kerken en wereldlijke regeringen begeren aan te richten; alle meinedigen; allen die hun ouderen en overheden ongehoorzaam zijn; alle doodslagers, kijvers en die in haat en nijd tegen hun naaste leven; alle echtbrekers, hoereerders, dronkaards, dieven, woekeraars, rovers, spelers, gierigaards, en al degenen, die een ergerlijk leven leiden.
Deze allen, zolang zij in zulke zonden blijven, zullen zich van deze spijze (welke Christus alleen voor zijn gelovigen verordineerd heeft) onthouden, opdat hun gericht en hun verdoemenis niet des te zwaarder worde.
Ook door deze passage schemeren de Tien geboden heen. Dat is het verschil niet. Maar wat dan wel? Mij valt op dat het oude formulier in zijn afwijzing van mensen om aan de maaltijd deel te nemen focust op ‘ergerlijke zonden’ en een ‘ergerlijk leven’. Dat zijn zonden die zichtbaar worden voor anderen en aanstoot geven. Over details van die lijst kun je van mening verschillen, maar de intentie is duidelijk: deelname aan de avondmaalsgemeenschap gaat niet samen met een ergerniswekkend leven. Dat is niet alleen ten opzichte van de persoon onacceptabel, maar ook de gemeenschap onwaardig. Zeker, de passage begint met de binnenkant en wijst op de goede gezindheid. Maar dat blijft een kwestie van het zelfonderzoek in het geweten, binnen de kaders van besef dat je tekortschiet, dat je Christus nodig hebt en dat je naar beter verlangt en streeft, met Gods hulp.
In het nieuwe formulier treedt er een verschuiving op waarin niet de aanstootgevende levenshouding een reden is om mensen hun plaats te wijzen buiten de avondmaalsgemeenschap, maar de persoonlijke afweging of ze zich wel goed genoeg aan de Tien geboden hebben gehouden. Dat levert zowel gewetensnood als schijnheiligheid op. Beide zouden moeten worden vermeden. Trouw kerkbezoek, afwezigheid van haatgevoelens, lichamelijke reinheid, matigheid en vrijgevigheid, niet roddelen, het hartgrondig verfoeien van persoonlijke zwakten, dat worden dan de criteria. Daar zitten dingen bij waar mensen van zeggen: daar kom ik nooit aan toe, het avondmaal is niet voor mij. Anderen komen tot de conclusie dat ze het er aardig van af hebben gebracht.
Hier komt, ongetwijfeld onbedoeld, een farizees element de geloofsbeleving binnen. Die kant moet het met de kerk niet op. In een tijd waarin de secularisatie angstwekkend om zich heen grijpt, werkt dat precies averechts. Het druist in tegen de mentaliteit van onze Heer Jezus.