De in de titel gestelde vraag wordt in behoudende christelijke kringen vaak met ja beantwoord, bijvoorbeeld door Mart-Jan Paul in de bundel En God zag dat het goed was. Het grootste knelpunt bij de evolutionaire visie is volgens hem dat externe opvattingen bepalen hoe we de Bijbel uit moeten leggen. Dat tast het gezag, het zelfgetuigenis en de duidelijkheid van de Schrift aan (pp. 148-150). Voor hem betekent dat niet dat argumenten uit de Bijbel op één lijn staan met natuurwetenschappelijke observaties, nee, de laatste moeten de wetenschappelijke discussie bepalen. Maar het betekent voor hem wel dat de Bijbel leidend is in de hypothese- en theorievorming. Op deze manier heeft de Bijbel gezag over de wetenschap.
Ik ga hem hierin niet bestrijden. Anders gezegd: ik ga in deze blog de vraag in de titel niet met ja of nee beantwoorden. Wel wil ik aandacht vragen voor het volgende. Mensen die met een beroep op de Bijbel de evolutietheorie bestrijden moeten zich realiseren dat zij het zich te gemakkelijk maken als zij zich beperken tot het thema ‘schepping en/of evolutie’. Er is meer aan de hand in wetenschappelijke ontwikkelingen waarin de wetenschap haar eigen weg gaat en de theologie die zich op de Bijbel beroept moet volgen.
Daarbij denk ik aan de astronomie, en nu niet specifiek aan Copernicus die het geocentrische heelal inwisselde voor het heliocentrische (de aarde draait om de zon). Daartegen is in de 17e eeuw heftig gepolemiseerd, totdat de behoudende theologen zich genoodzaakt zagen hun verzet te staken. Ik doel wel op de ontwikkelingen daarna, met een heelal waarin vele zonnen omringd door planeten en manen samen een melkwegstelsel vormen en waarin naast het onze nog veel meer melkwegstelsels bestaan, met een uitdijend heelal dat vele miljarden lichtjaren bestrijkt. Eén lichtjaar is de afstand die het licht in 1 jaar aflegt: bijna 10.000 miljard km. Dit zijn met recht astronomische afstanden, die ons voor een theologische vraag stellen.
De vraag is heel simpel: waar is Jezus? Wij geloven op grond van het Bijbelse getuigenis dat Hij lichamelijk is opgestaan. Met zijn lichaam neemt Hij ruimte in, daar is het een lichaam voor. Waar is dat gebleven? Vele miljarden maal 10.000 miljard km bij ons vandaan? Of gaan we de opstanding vergeestelijken? Daar komen we in terecht als we zeggen dat de hemel alleen maar een toestand is, of dat we ermee volstaan te zeggen dat Jezus overal is.
Nu is voor dit probleem een prachtige oplossing bedacht. Dat veronderstelt het bestaan van ruimtes die een hogere dimensionaliteit hebben dan onze drie dimensies. Jezus’ opstandingslichaam zou aan die hogere dimensionaliteit deel hebben. Van daaruit zou Hij overal in onze driedimensionale ruimte kunnen binnentreden, analoog aan een dwarsdoorsnee van een driedimensionale boom op een tweedimensionaal plat vlak. Ook de hemel zou een ruimte zijn met een hogere dimensionaliteit. Hiermee kunnen we het natuurwetenschappelijke wereldbeeld bewaren zonder Jezus’ lichamelijkheid na zijn opstanding te hoeven loochenen. Toch is er iets mee aan de hand.
Het punt is dat hier geen Bijbelse ‘oplossing’ wordt gegeven voor een theologisch probleem, maar een speculatieve filosofische. Wat mij betreft is dat prima, maar we moeten dan wel iets onder ogen zien. Dat is dat de Bijbel hier geen leidende rol vervult in de hypothese- en theorievorming. Hij is in het defensief gedrongen en wordt ‘gered’ door filosofische speculatie. Je kunt hier dus niet zeggen dat de Bijbel gezag heeft over de wetenschap. Volgens mij is het nodig dat mensen die uit naam van de Bijbel de evolutietheorie verwerpen zichzelf en anderen hiervan rekenschap geven. Is het wel een uitgemaakte zaak dat een soort evidente betekenis van Bijbelse uitspraken richtinggevend dient te zijn voor de wetenschap?
Op de CGK-predikantenconferentie van 2022 heb ik een korte lezing gehouden over deze kwestie. Je kunt hier klikken om die in te zien (2600 woorden). Ze heeft de titel ‘De les van kosmonaut Gagarin’ meegekregen.