Genoegdoening als boetedoening
Als het offer van Christus aan het kruis geen betaling is aan God voor onze zonden, wat is het dan wel? Het korte antwoord is: het is de erkenning van de zonde door of namens de zondaar, en daarmee de erkenning van wat de gedupeerde is aangedaan. Deze erkenning is meer dan toegeven dat het fout was. Het is onder ogen zien, beseffen, ja zelfs doorleven van het begane kwaad. Het is boetedoening. Dat woord vraagt toelichting, omdat in ons spraakgebruik ‘boete’ is afgevlakt tot het bedrag dat je als sanctie op een overtreding moet betalen, en dan is het klaar. Boete doen gaat dieper: je bent je bewust van de schade die is aangericht, je doorleeft de schuld, het kwelt je dat iemand anders onterecht in zijn of haar goede naam of welzijn is aangetast. Je maakt door wat die heeft doorgemaakt.
Ter illustratie geef ik twee herkenbare voorbeelden, die ik ontleen aan Gijsbert van den Brink, hoogleraar theologie en wetenschap aan de VU. Het eerste voorbeeld is de moeite of zelfs de onmogelijkheid van vergeving van de dader door een incestslachtoffer, zelfs als de dader spijt heeft betuigd. Dat komt onder meer doordat het slachtoffer altijd het gevoel blijft houden dat de dader ten diepste niet beseft wat die heeft aangericht. Daarmee blijft de schuld maar ten dele erkend en wordt er te licht aan getild. Dat is precies wat nodig is: dat de dader beseft en zich inleeft wat het slachtoffer door diens gedrag doormaakt. Daartoe is een dader doorgaans niet bereid en niet in staat.
Het tweede voorbeeld is het excuus van een natie aan overlevenden van een volkerenmoord. Ook daarvoor is nodig dat die natie, vertegenwoordigd door haar officiële leider, door het stof gaat en in het aanbieden van compensatiemaatregelen – al is het maar symbolisch – zich bereid verklaart mee te lijden met de getroffenen en zich voor het aangedane lijden verantwoordelijk te voelen. Bij de aanvaarding van die verantwoordelijkheid past tevens het besef dat je niet in staat zult zijn het goed te maken.
Een variant op dit tweede voorbeeld betreft de excuses voor het Nederlandse slavernijverleden. Excuses maken is vrij eenvoudig, vergeving vragen ook, maar in je houding laten blijken, zoals koning Willem-Alexander heeft gedaan, dat je er kapot van bent dat jouw voorgeslacht bevolkingsgroepen kapot heeft gemaakt, en tevens je bereid verklaren tot het teruggeven van de winsten die je uit de slavenhandel hebt gehaald, dat maakt je vraag om vergeving geloofwaardig en effectief. En dan gaat het in die compensatie niet eens primair om de schadevergoeding, maar om het volle besef en de erkenning van de eigen verantwoordelijkheid.
Erkenning van de eigen verantwoordelijkheid is ook een goede ingang om de betekenis van het verzoeningsoffer in het Oude Testament te interpreteren. De offeraar moet zijn hand op de kop van het gave offerdier leggen (zie Exodus 29 en Leviticus 4), om in de aanbieding van dit dier uit te drukken dat hij zijn zonden erkent, die op het offerdier legt en daarmee aan God aanbiedt als vorm van erkenning dat God in zijn recht staat en dat hij Gods oordeel verdient. De vrijmoedigheid om verzoening af te smeken ontleent hij aan Gods eigen verklaring dat Hij daartoe het bloed van dieren gegeven heeft.
Deze lijn kunnen we doortrekken naar Christus, die voorgesteld wordt als het volmaakte offer. Dit gebeurt nadrukkelijk bij Hans Joachim Iwand (1899-1960), zoals Cees-Jan Smits laat zien in zijn proefschrift Plaatsbereiding uit 2020. De logica van de zonde, aldus Iwand, is dat ze zichzelf altijd ontkent. De zonde sluit de mens op in de onweerstaanbare neiging zichzelf te rechtvaardigen. Daardoor komt de mens nooit recht voor God te staan en loopt hij voor God en zichzelf weg. Jezus Christus is de ware mens die wel recht voor God staat. Hij ondergaat de zonde en neemt die op zich, Hij tilt aan haar volledige gewicht en lijdt tot op de bodem van haar destructieve werking. Door als Zoon van God onze afwending van God te dragen, doet Hij aan God recht en maakt Hij plaats voor de zondige mens. Met een beeld dat in de buurt komt van ‘betalen’ – mijn formulering –: Hij geeft aan God het volle pond. Je kunt dit een vorm van genoegdoening noemen. Opnieuw in mijn woorden: Hij geeft genoegdoening aan Gods pijn, aan Gods eer en aan zijn recht op ons leven, en beaamt Gods verontwaardiging en toorn. Hij doet wat wij al sinds dat Adam wegvluchtte voor Gods stem niet willen: onze plaats bij God innemen. Door het geloof in Christus erkennen wij dat Hij onze schuld draagt en aan God de eer geeft. Ons lukt het niet onze zonde in haar schadelijke werking onder ogen te zien, omdat we in de macht van de zonde zijn, maar wij eren Christus die dat voor ons deed. Zo vindt de verzoening plaats tussen God en mens.
Dit dragen of absorberen van de zonde is meer dan gewoon verdragen van de zonde: het is ervaren, doorlijden hoe diep Gód door de zonde gekwetst wordt, gebukt gaan onder het volle gewicht daarvan. Door die boetedoening van de kant van deze mens als onze vertegenwoordiger komt er bij God ruimte voor vergeving.
Vergeving vraagt om erkenning, doorleving van de schuld. Die kunnen wij niet adequaat bieden, maar Christus deed het, als de mens die ons representeert. En wij delen in de vergeving door onze schuldbewuste vereniging met Christus in het geloof. Dat schuldbewustzijn duidt op onze erkenning van schuld die, hoe oprecht ook, slechts gebrekkig is. Zo is onze boetedoening opgenomen in de zijne en wordt aan God recht gedaan.