Ik voel mij een beetje in mijn hemd gezet door de nieuwe minister Eppo Bruins. In een blog van 10 november 2023 heb ik er een vurig pleidooi voor gevoerd dat alle christenen op de ChristenUnie zouden moeten stemmen. Dit verdedigde ik tegen de achtergrond van een dilemma dat zich steeds duidelijker aftekent: aan de ene kant een libertijnse democratie, en aan de andere kant de antidemocratische tendens van extreem rechts dat onbehagen koestert over het verlies van oude zekerheden. De ChristenUnie ontkomt als geen andere partij aan dit dilemma. Wie het nog eens wil nalezen kan hierop klikken.
Het heeft niet veel geholpen, want de partij is bij de verkiezingen in november van vijf naar drie zetels gegaan. Maar dat raakt niet mijn persoon. Anders is dat met Eppo Bruins, ex-parlementslid voor de ChristenUnie en prominent partijlid, die zelfs nog op de lijst voor de Europese verkiezingen heeft gestaan voor deze partij. Toen hij door Pieter Omtzigt gevraagd is minister van onderwijs te worden voor het NSC, heeft hij ja gezegd, buiten zijn oude partij om. Vervolgens heeft hij gedaan wat bij zo’n stap onvermijdelijk is: hij heeft zijn partijlidmaatschap van de ChristenUnie opgezegd en is lid van het NSC geworden.
Waar blijf ik nu met mijn pleidooi voor de ChristenUnie en mijn oproep aan alle christenen? Hoezeer de CU-leiding ook afwijzend heeft gereageerd op de stap van hun voormalige coryfee, hiermee treedt de CU naar buiten als een verdeeld huis. Een deel van de partij gelooft er nog in, in haar unieke positie en betekenis, maar is dit gevoel aan erosie onderhevig? Wanneer zelfs een van haar kopstukken zo handelt?
In sommige reacties heet het dat Bruins zijn tijd heeft verstaan en onder de gegeven omstandigheden gedaan heeft wat nodig is. De tijd van partijcohesie zou voorbij zijn, het zou nu in de politiek veel meer om individuen gaan met hun persoonlijke charisma. Maar als je dat zegt, capituleer je voor de zorgelijke trend: afbraak van het democratische gehalte van het staatsbestel, stemmen op onderbuikgevoelens, meegaan met de waan van de dag, zonder de principiële waarden mee te wegen waar een democratisch staatsbestel om vraagt. Van christenen mag een principiëlere benadering worden verwacht.
Zijn stap is wel vergeleken met de positie van een burgemeester in oorlogstijd. Extreem-rechts is nu eenmaal groot geworden, daar moet je mee leven, en dan kun je maar beter meedoen om de schade te beperken. Of dat gaat lukken sluit ik niet uit. Ik acht Bruins tot veel in staan, na wat ik over hem gelezen heb. Maar daarmee is zijn keuze niet goedgepraat. Burgemeesters in oorlogstijd konden zich inderdaad inzetten om schade te beperken en leed te verzachten. Het kon een kwestie zijn van leven of dood als het om Joodse onderduikers ging. Maar of je om die reden burgemeester in oorlogstijd – lees: minister in een PVV-kabinet – moet willen worden, is wat anders. Als je het al bent, loop je niet voor je verantwoordelijkheid weg, maar er in stappen vraagt om een fundamentele instemming met de uitgangspunten.
Mijn vrees is dat christelijke kiezers zich door deze ontwikkeling alleen maar nog meer gelegitimeerd voelen om zonder een al te groot besef van de impact links of rechts hun stem aan een populaire bink of tante te geven. De tijdgeest verdringt de geest van onderlinge saamhorigheid en van contrastbesef tegenover de godloze cultuur.
Dat ik daarbij in mijn hemd sta, is daarbij vergeleken maar een gering ongemak.